Roek Lips

Roek Lips

Dit kan ook een goede tijd zijn. Over tegenspoed en levenskracht.

 

 

Je bent begin zestig, je leeft gezond, professioneel ben je actief en succesvol. Bij een preventief bloedonderzoek blijkt een bepaalde waarde niet binnen de verwachte normen te liggen. Na een nieuwe bloedafname een paar weken later acht de arts een beenmergpunctie noodzakelijk, vervolgens krijg je telefonisch de diagnose ‘acute myeloïde leukemie’. Nauwelijks een week nadien word je opgenomen, een verpleegkundige brengt je naar een isolatiekamer, de deur klikt in het slot. Vanaf dat moment blijft je leefruimte maandenlang beperkt tot een steriele cel, slechts bereikbaar langs een sluis, bovendien enkel voor ‘bevoegden’. De kans dat je het niet haalt, is reëel, hoeveel tijd er je nog rest, kan niemand je vertellen.

 

Hoe ga je daarmee om, hoe overleef je zoiets, gesteld dat je het haalt? Dit boek is het verhaal van iemand die het overleefd heeft, letterlijk fysiek, maar ook en vooral existentieel en mentaal. Ik geef onmiddellijk mee dat het veel ruimer is dan dat en eigenlijk niet onder één noemer te vatten valt. Ziektegeschiedenis ja, autobiografisch ja, maar ook een dialoog, met zichzelf en met derden. Filosofische, bij tijd en wijle zelfs monastieke bespiegelingen worden afgewisseld met een vleugje humor en nuchtere, vaak fascinerende wetenschappelijke bevindingen. Bovendien leest het geheel als een roman, af en toe vergeet je dat wat je leest, ook echt is.

 

Voor en na, twee keer

De veelzijdigheid heeft alles te maken met de auteur, met wat hij meegemaakt heeft en hoe hij daarmee omgegaan is en omgaat. Roek Lips (°1961) begon zijn carrière als theatermaker en journalist, werkte al snel voor televisie, klom op tot netmanager en uiteindelijk tot netcoördinator bij de Nederlandse Publieke Omroep, een baan die hij bijna tien jaar met hart en ziel zal doen. In 2011 verdrinkt zijn zoon Job, in zee voor de kust van het Spaanse San Sebastian, het lichaam wordt nooit teruggevonden, wat de tragiek nóg groter maakt.

 

Er is een voor en een na.  Zijn werk verliest alle glans, hij stopt ermee, het rouwproces verplicht hem tot het zoeken van antwoorden. Het boek Job (2013) is daar een eerste neerslag van, maar volstaat niet. In zijn baan bij de NPO had hij voortdurend afspraken, nu bepaalt hij zijn agenda zelf en kiest hij voor ontmoetingen. Hij gaat in gesprek met mensen van alle slag en gezindte over de grote vragen van het leven. Met wetenschappers, kunstenaars, geestelijken, onderzoekers, artsen, ambtenaren, militairen, …

 

Al snel maakt hij opnames van de gesprekken, auditief en visueel, en brengt hij er verslag over uit in een dagblad. Vervolgens komt er een boek, als gebundelde weergave van wat hij gehoord heeft. Wie kies je om te zijn (2021) slaat bij een breed publiek aan. Tijdens de boekpresentaties toont hij videomontages met beklijvende uitspraken van de mensen die hij interviewde, hij praat de opnames aan elkaar voor gefascineerd luisterende toehoorders (ik weet waarover ik spreek, ik heb er een bijgewoond). Ook bij onze noorderburen is de honger naar zingeving groot, en voor hij het goed en wel beseft staat hij avond na avond op het podium van kleine en grote theaterzalen. Met wat hij zelf zijn ‘optredens’ noemt, zet hij mensen aan het denken, laat hij hen verschillende antwoorden zien en horen, stelt hij hen opnieuw vragen. Er volgt een tweede gespreksbundel, De wereld dat ben jij (2023). De voorstelling van dat boek komt er niet, het slechtnieuwstelefoontje maakt dat onmogelijk en installeert opnieuw een ‘voor’ en een ‘na’.

 

 Schrijven om te overleven

Wat betekent het om ‘patiënt’ te zijn? Het woord verwijst naar lijden, ook naar het geduldig moeten verdragen, van wat je lichaam doet, van wat anderen met dat lichaam doen. Je leert een nieuwe taal en dus verwerf je nieuwe kennis, maar wil je alles wel weten? Hoe kan je duidelijk maken dat de goed bedoelde checklists – ‘Welk cijfer op een schaal van 1 tot 9 geeft u aan xxx?’ –  naast de kwestie zijn? Dat je, ondanks je statuut van patiënt, niet van plan bent overdag in bed te blijven, tenzij het echt niet anders kan, dat je een tafel in je kamer wil hebben om te lezen en te schrijven, met boeken en een laptop (‘O nee, hoe houden we dat steriel?’). Hoe bewéég je, vastgebonden aan die verdomde infuuspaal? Hoe ga je om met het schuldgevoel (jij bent de oorzaak van het verdriet van je geliefden)? Een vriend van mij die jaren geleden een vergelijkbaar ziekteproces overleefde, vertelde me achteraf dat hij vaak gewenst had niet meer wakker te worden, maar dat niet durfde te uiten omwille van zijn vrouw en kinderen.

 

Bij de geringste koorts gaan de alarmbellen af, om de zoveel tijd wordt er getest, telkens is het bang afwachten wat het resultaat zal zijn. Afleiding is er nauwelijks, het uitzicht door de ramen (één naar de gang, één naar buiten) is altijd hetzelfde – bij het binnenzicht verdwijnen er af en toe gezichten die net bekend waren geworden, wat vaak het ergste doet vermoeden, en verschijnen er vervolgens nieuwe; het buitenzicht toont de seizoenswisseling, maar ook de ingang van spoed waar mensen uit ambulances geladen worden.

 

Er gebeurt niks, er gebeurt heel veel.

 

Hij besluit alles op te schrijven, om grip op de werkelijkheid te behouden. De beschrijving van de behandelingen en hun ziekmakende effecten, de pijnervaringen, de confrontatie met een lijf dat al zijn vertrouwdheid verloren heeft, de ontmoetingen met verschillende leden van het zorgteam, elk met hun eigen karakter, dat alles afgewisseld met het overdenken van fragmenten uit zijn vroegere gesprekken die nu een veel diepere betekenis krijgen dan voorheen. Met sommige van zijn gesprekspartners ontstaat er een vernieuwd contact, er komt een mailuitwisseling en een zoomdialoog op gang, met een scherm waarlangs een gesprekspartner letterlijk zicht krijgt op de isolatiecel en af en toe op een zorghandeling. Het blijft wel een cel.

 

Rups, pop en vlinder

Op de cover van het boek zie je links onderaan een vlinder die net uit zijn pop geklommen is, het omhulsel hangt nog aan de letter ‘J’ van het woord ‘TIJD’ uit de titel. De afbeelding verwijst naar een rode draad doorheen het boek: rups, cocon, vlinder, naar de metamorfose die een levend wezen kan ondergaan. In dit geval staat de coconfase voor een stamceltransplantatie en de aanloop daarnaartoe, bovendien in een ander, groter ziekenhuis (een nieuwe cel, weg routine, weg vertrouwde gezichten) na een reeks loodzware voorbereidingen. Als de transplantatie slaagt, dan ligt de weg naar herstel open, en omgekeerd.

 

De ingreep is een succes, met als neveneffect dat hij zijn volledige immuniteit kwijt is. Alle afweermechanismen van zijn lijf zijn gewist, op dat vlak is hij even weerloos als een baby.

 

Het oude moet verdwijnen om het nieuwe mogelijk te maken. Het merendeel onder ons blijft rups. Sommige mensen ondergaan een transformatie, zonder dat ze erom gevraagd hebben, en niet altijd met mooie gevolgen. Bij de reeks rups – cocon – vlinder is de metaformose wel geslaagd. Een rups is een zelfstandig wezen dat zich te pletter vreet en vervolgens in een zelfgemaakte cocon verdwijnt. Verdwijnt, omdat je door de cocon de rups niet meer kan zien, maar ook omdat er in de cocon helemaal geen rups meer zit, enkel wat bruin snot. Op miraculeuze wijze komt daar na verloop van tijd een vlinder uit tevoorschijn – een ander mooier wezen dus. Rupsen eten blaadjes, de vlinder gaat voor de nectar.

 

Sommige vlinders delen de nectar met anderen. Roek Lips behoort tot die groep. Ondertussen is hij opnieuw gestart met ontmoetingen, met alweer nieuwe mensen (in totaal zijn het er meer dan tweehonderd), staat hij opnieuw op het podium, en ligt dit boek er. Het kan inderdaad ook een goede tijd zijn.

 

Roek Lips (2024)
Dit kan ook een goede tijd zijn. Over tegenspoed en levenskracht.
Amsterdam: Ambo-Anthos, 349 pagina’s
ISBN 978 90 263 6688 8