Lynn Margulis, Suzanne Simard en Merlin Sheldrake
Op 3 augustus 2021 besprak ik met veel enthousiasme het onderzoek van de Canadese Suzanne Simard, waaruit blijkt dat de evolutie van het leven niet alleen op concurrentie berust, maar ook op samenwerking. Andere studies wijzen in dezelfde richting (zie Merlin Sheldrake, https://boekenblog.paulverhaeghe.com/merlin-sheldrake/). Groot was dan ook mijn verrassing toen ik in DS van 5 juni 2023 een artikel las waarin de basisbevinding in twijfel getrokken wordt. Onmiddellijk onder de titel van het artikel, ‘Bomen die met elkaar praten’ lees je vet gedrukt het volgende:
Het idee dat bomen elkaar via een ondergronds netwerk van schimmels bijstaan, moet bijgesteld worden. Er is weinig wetenschappelijk bewijs, zeggen de onderzoekers die aan de oorsprong van het idee liggen. ‘Mensen willen dat het waar is. Het is haast een religie.’
Verder in de tekst laat de journalist een onderzoeker van de Universiteit Antwerpen aan het woord, die (zoals het een onderzoeker betaamt) genuanceerd antwoordt:
‘De symbiose tussen boomwortels en schimmels is een feit. Maar of bomen echt interageren, en hoe belangrijk de rol van schimmels daarin is, daar hebben we nog geen uitsluitsel over. Er kunnen andere factoren aan het werk zijn. En wat je op de ene plek vaststelt, kun je niet zomaar veralgemenen.’
In de dagen volgend op de publicatie van het krantenartikel kreeg ik meerdere mails van mensen die mijn blog lezen, met de vraag of de bevindingen van Simard nu bij het groot huisvuil horen. Lectuur van haar werk had mij echt wel overtuigd, maar ik ben geen bioloog, dus ging ik te rade bij Johan Mertens, emeritus-bioloog van de Universiteit Gent, en legde hem het krantenartikel voor. Kort samengevat is dit zijn reactie:
‘“Bomen die met elkaar praten”, is op zich een foute uitspraak. Praten is verbale communicatie tussen mensen. Voor om het even welke andere soort is dit woord ongepast, en dat is net het onderwerp van het oorspronkelijke artikel (Nature Ecology & Evolution, 7, pag 501–511 (2023), Karst et al.). Het ‘abstract’ (de officiële samenvatting van het artikel) luidt als volgt:
A common mycorrhizal network (CMN) is formed when mycorrhizal fungal hyphae connect the roots of multiple plants of the same or different species below ground. Recently, CMNs have captured the interest of broad audiences, especially with respect to forest function and management. We are concerned, however, that recent claims in the popular media about CMNs in forests are disconnected from evidence, and that bias towards citing positive effects of CMNs has developed in the scientific literature. We first evaluated the evidence supporting three common claims. The claims that CMNs are widespread in forests and that resources are transferred through CMNs to increase seedling performance are insufficiently supported because results from field studies vary too widely, have alternative explanations or are too limited to support generalizations. The claim that mature trees preferentially send resources and defence signals to offspring through CMNs has no peer-reviewed, published evidence. We next examined how the results from CMN research are cited and found that unsupported claims have doubled in the past 25 years; a bias towards citing positive effects may obscure our understanding of the structure and function of CMNs in forests. We conclude that knowledge on CMNs is presently too sparse and unsettled to inform forest management.
Bij mycorrhiza gaat het om een uitwisseling van mineralen en water enerzijds (van de schimmel naar de boom) en organisch materiaal (suikers) anderzijds (van de boom naar de schimmel). Dat is het. Al de rest is open onderzoeksveld. Bemerk dat “schimmel” en “boom” hier enkelvoud zijn. Het is een symbiotische interactie tussen twee individuen van een verschillende soort (mijn bold). Het gaat niet over meerdere individuen, laat staan over een interactie tussen meerdere soorten. In het krantenartikel worden het ‘bomen’, alsof het om quasi alle soorten gaat en ‘schimmels’, idem dito. ‘Schimmels’ zijn nota bene een gans Rijk, zoals het Dierenrijk en Plantenrijk! De publicatie, waarvan ik je het abstract gegeven heb, ergert zich aan dergelijke foute veralgemeningen: ‘Recent claims in the popular media about CMNs are disconnected from evidence’. Het krantenartikel maakt een vergelijkbare foute veralgemening, zij het in de andere richting.’
Tot zover de reactie van Johan Mertens. De bevindingen van Simard blijven overeind, de discussie betreft de foute generalisatie.
Evolutietheorie 1.0: The Selfish Gene
De inzet van deze en soortgelijke wetenschappelijke bevindingen is zeer groot, wat al blijkt uit de heftige reacties die ze oproepen. De klassieke interpretatie van de evolutieleer stelt dat evolutie op concurrentie en competitie berust. Dit idee (dat vooral op Herbert Spencer teruggaat, en minder op Charles Darwin) werd en wordt ideologisch voortdurend misbruikt. De nazi’s rechtvaardigden er de holocaust mee, en voerden de ideeën over eugenetica consequent door. Wij zijn vergeten dat de eugenetica al een aantal decennia voor het nationaalsocialisme opgang maakte, in het VK, in de VS en in Scandinavië. De huidige adepten van een neoliberale vrijemarkteconomie maken er eveneens gretig gebruik van. Denk aan de toespraak van de hoofdfiguur (rol van Michael Douglas) in de film Wall Street (Oliver Stone, 1987) waarin hebzucht verheerlijkt wordt: ‘Greed is good. Greed is right. Greed (…) captures the essence of the evolutionary spirit.’ Vaak verwijzen neoliberalen naar de bestseller van evolutiebioloog Richard Dawkins, The Selfish Gene (1976). Dat wil zeggen, naar de titel die de start van het eigen-ik-eerst tijdperk perfect aankondigde. De boodschap die zij horen, past perfect in hun economisch model: de strijd om de top te bereiken zou niet beperkt blijven tot individuen, zelfs genen rollen vechtend over het gras. Bijgevolg hoeft niemand zich te schamen voor zijn ellebogenwerk, de Trumps van deze wereld volgen hun genen. Wie het boek daadwerkelijk leest, ontdekt een genuanceerde visie en wanneer Dawkins drie decennia later geïnterviewd wordt door De Morgen (7 januari 2012) betreurt hij de titel. Het boek, zo zegt hij, had evenzeer Het altruïstische individu als titel kunnen krijgen. Niet dus, en een hele generatie is opgegroeid met de overtuiging dat egoïsme ingebakken zit in de genen en dus in de mens.
Evolutietheorie 2.0: De supersamenwerker
Een omgekeerde beweging – zie boeken zoals De meeste mensen deugen (Rutger Bregman) en De supersamenwerker (Dirk Van Duppen en Johan Hoebeke) – is ook ideologisch gedreven (zie https://boekenblog.paulverhaeghe.com/dirk-van-duppen-johan-hoebeke-rutger-bregman/) en berust eveneens op een selectieve lezing van onderzoek. Een accentverschuiving van het competitieve naar het samenwerkende, als motor voor de evolutie, vervangt de ene fout door een andere. Ik kan me goed voorstellen dat de bevindingen van Simard te snel veralgemeend werden, met als gevolg een backlash, waarbij het kind (haar onderzoeksbevindingen) met het badwater (de ideologie) weggegooid wordt.
Zowel het gevecht tussen deze twee ideologieën als de ongenuanceerde berichtgeving over dat gevecht gaan voorbij aan uiterst belangrijke ontdekkingen van de vorige eeuw, die ons dwingen onze visie op de evolutie te corrigeren.
Evolutietheorie revisited
Ik denk in eerste instantie aan de Amerikaanse biologe Lynn Margulis (1938-2011) die in 1968 het belang aantoonde van symbiose (twee of meerdere organismen vormen een samenwerkende eenheid) en zelfs van endosymbiose (een organisme versmelt met een organisme van een andere soort) waarmee Margulis het voorheen exclusieve accent in de evolutieleer op de competitie tussen autonoom gedachte individuen en soorten weerlegde. Haar ideeën werden lange tijd als onzin aan de kant geschoven, en vonden pas vanaf de jaren tachtig algemene erkenning. Een van haar uitspraken vind ik zowel poëtisch als fascinerend: “De geschiedenis van het ontstaan van verschillende levensvormen is de geschiedenis van een duurzame intimiteit tussen onbekenden”. Terzijde: ‘onbekenden’ staat hier voor individuen van verschillende soorten.
Dit is op zich een reusachtige correctie op de dominante overtuiging in de evolutieleer. Onafhankelijk daarvan is er ondertussen ook voldoende bewijs voor de stelling dat sociale zoogdieren zowel egoïstisch als altruïstisch gedrag vertonen, als uiting van evolutionair verworven disposities. Samenwerking én competitie dus, waarbij de omgeving bepaalt welke dispositie het overwicht krijgt. Voor alle duidelijkheid: in dit geval gaat het over individuen die tot dezelfde soort behoren. Uitwisselingen tussen individuen die tot verschillende soorten behoren, hoe beperkt het bewijs vooralsnog is (het is er wèl) zet de deur open naar een andere visie op de ontwikkeling van het leven. Fascinerend toch?