Massimo Recalcati

Massimo Recalcati

Het licht van de dode sterren. Over rouw, verdriet en troost.

Massimo Recalcati (°1959, Milaan) is een hedendaagse psychoanalyticus – hedendaags omdat hij de psychoanalytische theorie als springplank gebruikt om de problemen van onze tijd te begrijpen, zowel individuele als maatschappelijke. In Italië is hij een bekende en meermaals gelauwerde intellectueel dankzij zijn boeken en deelnames aan radio- en televisieprogramma’s. Dit is het eerste werk van hem dat een Nederlandse vertaling krijgt. La luce delle stelle morte (2022) is een poëtisch doordacht essay over verlies en combineert casusfragmenten met besprekingen van films zoals La Grande Belleza van Paolo Sorrentino, klassieke literatuur (de Odyssee van Homeros) en recente monumenten (Reflecting absence, het 9/11 herdenkingsmonument in New York). Recalcati haalt de mosterd bij Freud en Lacan, maar serveert uitdrukkelijk een eigen gerecht.

 

Elk taalgebied heeft prachtig-pijnlijke geschriften over rouw waar we naar grijpen wanneer het verlies ons treft. Bij ons is het meeste recente Treurwil, een overtuigend romandebuut van Rik Van Puymbroeck. Het oudste is een gedicht met versregels die in ons collectief geheugen gebeiteld staan:

 

Egidius, waer bestu bleven?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors die doot, du liets mi tleven.

 

Telkens is de schrijver de persoon die iemand verloor: een partner, een kind, een vriend. Het licht van de dode sterren vormt een uitzondering, het is geen autobiografisch essay, wel een ruimere studie van onze reacties op verlies in de bredere betekenis van het woord. Het bestaat uit drie delen: rouw en rouwarbeid; nostalgie; nostalgie en dankbaarheid. Het eerste deel herneemt Freuds ideeën (rouwarbeid is een van de begrippen die we te danken hebben aan de grondlegger van de psychoanalyse). Het tweede en derde deel gaan verder en breder, met als verrassende afsluiter de beschrijving van een geheugen dat ons tegemoet komt uit de toekomst en de dankbaarheid die we daarbij ervaren.

 

 

“Kun jij me kwijtraken?”

De kracht van Freuds theorie ligt in het verband dat hij uitwerkt tussen het oudste verlies en elk rouwproces dat onvermijdelijk volgt. Het mooie van Recalcati is dat hij dit koppelt aan een centraal idee bij Lacan. Voor Freud gaat het nog over het verlies van de moederborst, met makkelijke kritieken tot gevolg (wat met baby’s die geen borstvoeding kregen?). Lacan heeft het over verlies en verlangen, dat wil zeggen: over het verlangen verlangd te worden. Dé vraag van elk kind aan de moeder, en later, van de volwassene aan de geliefde luidt: “Kun jij me kwijtraken?” De originele Franse versie is veel krachtiger – “Veux-tu me perdre?”, maar ook ik ken geen vertaling die de kracht behoudt. De aanvankelijke zekerheid die we als baby hadden – de liefde van onze moeder ervaren we als vanzelfsprekend – gaat verloren en maakt plaats voor de twijfel: “Veux-tu me perdre?” De vraag deint uit in vele varianten: “Luister je wel naar mij?” “Wacht je wel op mij?”

 

Liefde is weten dat er iemand op je wacht.

 

Bij de dood van een geliefde wacht er niemand meer, het verlies laat ons reddeloos verloren achter.

 

 

Rouwarbeid

De dood van een geliefd wezen is het ergste wat ons kan overkomen, de verwerking kost meer tijd en pijn dan je je ooit kon inbeelden. Als er een verwerking komt, want het kan erger. Sommigen raken verstrikt in een chronische rouw, nog anderen gaan de andere richting uit en bedelven hun verlies onder manische activiteiten.

 

Bij chronische rouw ontstaat er een melancholische stilstand die het verloren object in leven houdt en zelfs tot het centrum van het leven maakt. Er is geen plaats meer voor het ik, de idealisering van de overledene neemt de volledige ruimte in beslag, samen met zelfbeschuldigingen en zelfverwijten. Bij een manische reactie gebeurt het tegenovergestelde: het verlies wordt ontkend, er is geen tijd om stil te staan want wat verloren is, moet voortdurend vervangen worden door nieuwe objecten. Bij de melancholie deemstert het ik weg, bij manie brandt het op.

 

Een eigenlijke verwerking is van een andere orde, met als doel – schrik niet – de overledene te laten sterven, het verlorene te verliezen. De reële dood mag dan wel een fysieke scheiding veroorzaakt hebben, dat volstaat niet voor wie achterblijft. Er is nog een symbolische scheiding nodig die pas later komt, na een moeizaam proces, door Freud helemaal terecht als rouwarbeid benoemd. Het verlies in de buitenwereld vraagt om een weerspiegeling in onze binnenwereld, waar we onze geliefde moeten loslaten en opgeven.

 

Rouwen is pijnlijk en hard werken, alle her – inneringen aan de geliefde die we ongeweten opgeslagen hadden, moeten nu de omgekeerde weg uitgaan, ‘her – uiteren’. In de maanden na het overlijden is ons geheugen een wreedaardige heelmeester die ons netvlies voortdurend bombardeert met  beelden, ongevraagd en buiten onze controle om. Vervolgens, zo stel ik me voor, worden deze beelden terug de buitenwereld in gestuurd waar ze oplossen.  Jaren later ontdekken we dat het ons moeite kost om het beeld van de overledene op te roepen. Ook dat doet pijn. Rouwarbeid is herdenkingsarbeid met vergeten als resultaat. Het leven neemt opnieuw over.

 

Nostalgie, treurnis en dankbaarheid

De vraag is op welke manier het leven overneemt. Een existentieel verlies kunnen we nooit volledig verwerken, daarom heet het existentieel. Na de rouwarbeid rest ons de nostalgie. De originele uitwerking van dit thema toont Recalcati op zijn best. Vooreerst is er de nostalgie-als-treurnis, het verlangen om terug te keren naar vroeger gecombineerd met het volle besef van de onmogelijkheid. De vorige wereld bestaat niet langer, er wonen andere mensen in ons geboortehuis, het dorp is niet meer hetzelfde, ik ben anders.  Een  terugkeer (nóstos) veroorzaakt pijn (álgos). Gelukkig is er ook de nostalgie-als-dankbaarheid. Het merkwaardige is dat deze pijn het verleden aan de toekomst koppelt.

 

Iets duikt plots op, als een verschijning uit het verleden die het leven naar de toekomst voert, met hoop als voertuig en dankbaarheid als brandstof. Onbegrijpelijk toch? Zeker als je weet dat verschijningen uit het verleden ook het omgekeerde effect kunnen hebben, het afsnoeren van de toekomst. Recalcati legt het onderscheid poëtisch mooi uit, aan de hand van het onderscheid tussen drie geheugens.

 

Het archeologisch geheugen bestaat uit sporen die verwijzen naar een verleden waar we geen toegang meer toe hebben. Als we het al willen reconstrueren, is dat inderdaad een reconstructie die vaak meer zegt over het heden dan over onze prehistorie.

 

Het spookgeheugen is van een andere orde. Akelige beelden blijven hardnekkig en tegen onze wil in terugkeren omdat ze oorspronkelijk nooit volledig in het bewustzijn konden opgenomen worden. Ze waren toen al traumatiserend, hun terugkeer heeft een verlammend effect, we worden teruggezogen naar een wreedaardig vroeger.

 

Bij het “geheugen van de toekomst” gebeurt net het tegenovergestelde.  Het verleden schijnt op het heden en maakt dingen zichtbaar die we zonder dat verleden nooit opgemerkt zouden hebben. Het verleden is voorbij, maar geeft ons licht, net zoals dat van dode sterren die lang geleden uitgedoofd zijn en wiens licht nu pas de aarde bereikt. Het afwezige maakt haar opwachting langs details: de geur van gemaaid gras, een flard muziek,  een oogopslag van een kind waarin je iemand herkent … Het detail is geen spook, geen geheugenspoor, het is oud en nieuw samen, met als resultaat een dankbare blik op wat de toekomst kan brengen. Mooi toch?

 

 

Massimo Recalcati (2023)
Het licht van de dode sterren. Over rouw, verdriet en troost.
Amsterdam: De Bezige Bij, 175 pagina’s.
ISBN 978 94 031 2908 2