Merlin Sheldrake

Merlin Sheldrake

Verweven leven. De verborgen wereld van schimmels.

Om onduidelijke redenen is dit boek aan mijn aandacht ontsnapt toen de Nederlandse vertaling in 2020 gepubliceerd werd. Onduidelijk omdat het over onderwerpen gaat die mij nauw aan het hart liggen, omdat het boek mooie media-aandacht gekregen heeft én omdat heel veel mensen het al lazen. Vorige maand (januari 2022) kwam er zelfs een zevende druk. Dat is goed nieuws, want het zal ongetwijfeld bijdragen tot een meer dan noodzakelijke mentaliteitswijziging en vervolgens tot een eveneens meer dan noodzakelijke gedragsverandering met betrekking tot ‘de’ natuur. In die zin past het boek in het rijtje van Peter Wohlleben (Het verborgen leven van bomen), Richard Powers en Suzanne Simard.

 

Een studie over paddestoelen, met als titel Verweven leven, geschreven door een jonge snaak die dan nog Merlin (Merlijn) heet ook? Je kan de beschimmelde geitenwollensokken bijna ruiken. Tot je het boek openslaat en de inhoudstafel nakijkt: zevenenvijftig (57!) pagina’s eindnoten, een bibliografie van achtenveertig (48!) pagina’s gevolgd door een index van zeventien bladzijden. Dit is een wetenschappelijk naslagwerk, met duidelijke bronvermeldingen, met nuanceringen en toelichtingen in noten en met een klassieke zoekindex. Zo zijn er wel meer, zal u denken, en allemaal om ter saaist, voer voor vakidioten. Juist, er zijn slechts weinig wetenschappers die erin slagen een complex onderwerp toegankelijk én meeslepend te beschrijven. Bovendien bieden naslagwerken nagenoeg altijd een terugblik op verworven en vaak achterhaalde kennis, geschreven door iemand van de oudere generatie die achterom kijkt. Als jonge dertiger doet Merlin Sheldrake net het tegenovergestelde: niet alleen schrijft hij vlot, bovendien blikt hij vooruit op basis van onderzoek dat tot de voorhoede van de wetenschap behoort. Wat hij beschrijft is op zijn zachtst uitgedrukt verrassend. In zijn eigen woorden: ‘Omdat ik de schimmelwereld heb verkend, ben ik anders gaan aankijken tegen veel van wat ik wist. Evolutie, ecosystemen, individualiteit, intelligentie, leven: niets is wat ik dacht dat het was.’ Eens je het boek uit hebt, deel je dezelfde ervaring.

 

Mycelium, hyfen en paddenstoelen
Laat een appel een tijdlang liggen, en er ontstaat een donsvormige schimmel op de buitenkant die de appel tot een brij laat vergaan. Schimmels zijn de grote ‘ontbinders’ van de natuur – ze breken organisch materiaal af tot in de kleinste bestanddelen. Ze vormen een aparte levensvorm in de biologie, waarover de wetenschappelijke kennis pas de laatste decennia toeneemt waardoor vooral duidelijk wordt hoe ze ons begripsvermogen te boven gaan.

 

Bijna alle schimmels vormen hyfen, fijne buisjes die uitgroeien tot ondergrondse netwerken, het mycelium (gisten, eencellige schimmels dus, doen dat niet). Wij kennen vooral de bovengrondse vruchtlichamen, de paddenstoelen die de sporen produceren, het ‘zaad’ van de schimmel. Met paddenstoelen hebben we een dubbelzinnige verhouding: lekker maar verdacht, materie voor kabouters, heksen én hippies. Schimmels vinden we vies, we gaan ze te lijf met van alles en nog wat en vergeten dat we zonder hen geen brood of bier zouden hebben. Zelfs het eerste antibioticum (penicilline) is een schimmel. Elk van onze lichaamsopeningen bevat een eigen schimmelwereld die we pas ontdekken als één ervan de overhand krijgt, meestal omdat we de andere gedood hebben, hetzij door overmatige ‘hygiëne’, hetzij door bepaalde ‘genees’middelen. Dood ze allemaal, en je sterft zelf ook.

 

Lagere organismen
In de klassieke, nog steeds dominante wetenschappelijke visie worden schimmels samen met bacterieën en virussen tot de zogenaamde lagere levensvormen gerekend. Deze opvatting zegt veel over onze hoogmoed en is ondertussen achterhaald. Als je leest waartoe deze ‘lage’ organismen in staat zijn, dan val je van de ene verrassing in de andere. Experimenteel onderzoek toont hoe schimmels probleemoplossend gedrag vertonen, hoe ze kunnen communiceren, zowel onderling als met andere levensvormen (met planten, bomen, bacterieën, virussen), hoe ze over een geheugen beschikken en zelfs kunnen leren en besluiten nemen.

 

We hebben geen flauw idee op welke manier ze dat doen. Dieren beschikken over bloedcellen, botcellen, spiercellen, zenuwcellen enzovoort, elk met verschillende functies. We luisteren met oren, ruiken met een neus, kijken met ogen en reageren op grond van een zenuwstelsel, met bovenaan een hersencentrum. Zowel paddenstoelen als het mycelium zijn samengestelde hyfen die uit slechts één celtype bestaan; van zintuigen of hersenen is er al helemaal geen sprake. Alles wat hyfen doen, gebeurt decentraal – er is geen kern, geen bestuurscentrum. Verwijder om het even welk stuk uit het netwerk, verwijder véél van het mycelium, en de mogelijkheid tot waarnemingen, kennis en interpretaties blijft behouden, net zoals de daarbij aansluitende ‘acties’. Hoe het mycelium dat allemaal voor elkaar krijgt, blijft grotendeels een raadsel. Wie is er hier het ‘lagere’ organisme?

 

Aparte soorten of dynamische systemen?
Vertrekkend bij dezelfde klassieke wetenschappelijke opvatting willen we schimmels beschrijven en in aparte hokjes plaatsen, waarna we hun verhoudingen met andere soorten en organismen kunnen bestuderen. Ook deze aanpak ligt vandaag de dag onder vuur en de studie van schimmels draagt daar heel sterk toe bij. Myceliumnetwerken verbinden meerdere organismen (vooral bomen, struiken en planten) op een dusdanige manier dat we afzonderlijke organismen niet langer als afzonderlijk kunnen beschouwen. Zonder schimmelnetwerken zouden planten evolutionair niet eens ontstaan zijn en ook vandaag zouden ze zonder hen niet overleven. Ze zijn ontstaan dankzij algen en schimmels, tegenwoordig bestaan ze dankzij de ondergrondse koppelingen tussen wortels en schimmels, waardoor ze voedingsstoffen kunnen opnemen uit de bodem (voedingsstoffen die bovendien ter beschikking gekomen zijn dankzij de ontbindende werking van schimmels).

 

Biologie, de studie van levende organismen, wordt in sneltreinvaart vervangen door ecologie, de studie van systemische relaties tussen levende organismen. Alles wat leeft, kan slechts leven als onderdeel van een ruimer geheel. Het ondergrondse myceliumnetwerk illustreert bij uitstek hoe procesmatig leven wel is: alles is met alles verbonden. Ons hokjesdenken is volledig, maar dan ook volledig voorbijgestreefd. De uitdrukking ‘ondergronds netwerk’ is geen beeldspraak, we moeten dit letterlijk begrijpen. Hetzelfde geldt bovengronds, zelfs eenvoudige korstmossen kunnen ons daarvan overtuigen, ook al omdat ze alles behalve één – voudig zijn.

 

Als je een klinkerpad in de tuin hebt, dan is de kans groot dat er naast gewone mossen ook korstmossen op groeien. Deze ‘lagere’ levensvormen kunnen ruimtereizen overleven. Ze lossen gesteente op en ‘verteren’ het, waardoor ze de verbindende schakel zijn tussen wat leeft en wat niet. Ze leveren de minerale massa in de bodemlaag die vervolgens door planten opgenomen wordt.

 

Bovendien zijn het wondermooie wezentjes – ‘wezentjes’, want we krijgen ze niet in onze hokjes geplaatst. De verrassende ontdekking dat korstmossen een samenwerkende levensvorm zijn tussen een schimmel en een alg zette een klassiek evolutionaire opvatting op de helling: dat de evolutie tot steeds meer gedifferentieerde en afzonderlijke levensvormen zou leiden. Ondertussen is aangetoond dat een korstmos niet alleen uit een schimmel en een alg bestaat, maar ook tal van bacterieën en gisten (ééncellige schimmels) meedraagt. ‘Meedragen’ is (alweer) een foute uitdrukking: het zijn dynamische systemen, geen co-housing van afzonderlijke levensvormen. Zelfs de mens is daar een voorbeeld van, want ook in en op ons leven andere organismen. Een mensenlichaam telt meer microben, virussen en schimmels dan eigen lichaamscellen en functioneert eveneens als een dynamisch, voortdurend interagerend systeem waar het ‘binnen’ en het ‘buiten’ door elkaar lopen. Bovendien bevat elke lichaamscel een vreemdeling, want de mitochondrieën (de energiefabriekjes van een cel) hebben een ander DNA dan het ‘onze’. Ze stammen af van bacterieën die evolutionair ingebouwd werden in ons lichaam. Het zijn ‘intieme vreemden’.

 

Evolutie: concurrentie en samenwerking
Leven is ontstaan in de zee, de stap naar het land berust op het evolutionaire verbond dat algen en schimmels met elkaar aangingen. Het vervolg vinden we in de samenwerking tussen schimmels (mycos) en wortels (rhizoom), de mycorrhizarelaties in de ondergrondse netwerken. Van de huidige plantensoorten zijn er maar liefst negentig procent afhankelijk van schimmels – zonder hen kwijnen ze weg. Het gaat wel degelijk over een samenwerking. Een plant heeft schimmels nodig om water en mineralen uit de bodem te kunnen halen (schimmels en algen ‘verteren’ stenen). Omgekeerd krijgen de schimmels suikers en vetten van de plant (planten maken suikers en vetten op grond van fotosynthese). De evolutionair biologe Lynn Margulis had het over ‘duurzame intimiteit tussen onbekenden’ als evolutionaire motor (denk aan ‘onze’ mitochondrieën). Haar besluit was dat evolutie op de bereidheid berust van organismen om zich in elkaars leven te mengen.

 

Wie nu mocht denken dat schimmels het ultieme bewijs leveren voor een vredelievende wereld vol samenwerking, die moet kennis nemen van wat Ophiocordyceps doet. Deze schimmel infecteert reuzenmieren en neemt vervolgens het beestje simpelweg over. Eens besmet klimt de mier prompt tot hoog in een plant (wat ze anders nooit doet) en bijt zich vast in een blad op een bepaalde plaats en hoogte (zelfs op een bepaald tijdstip van de dag). Vervolgens groeit het mycelium uit het mierenlijf via de pootjes tot in de plant die erdoor geparasiteerd wordt. Om het helemaal af te werken ontspruit er uit de kop van het beestje een kleine paddenstoel waaruit Ophiocordyceps sporen naar beneden laat dwarrelen die nieuwe mieren aantasten. Hoe ze dat voor elkaar krijgen, is een van de vele raadsels waar schimmels ons mee opzadelen. De populaire benaming voor deze groep (ja, er zijn er nog meer): zombieschimmels!

 

Wie in de natuur alleen maar concurrentie ziet, is even fout (en ideologisch geïnspireerd) als wie enkel samenwerking meent waar te nemen. Tijd dus voor een bewustzijnsverruiming.

 

Bewustzijnsverruiming
Rond paddenstoelen hangt er een waas van geheimzinnigheid en gevaar. Vele zijn giftig en sommige hebben hallucinogene effecten. Vriendelijker en minder medisch uitgedrukt: ze veroorzaken een andere kijk op de werkelijkheid. Psilocybine – de werkzame stof in paddo’s – werkt ‘bewustzijnsverruimend’. Het merendeel van de gebruikers ervaart een grotere eenheid en verbondenheid met de wereld en kan de eigen, strak afgebakende identiteit loslaten. Na de uitwerking van de stof blijft de ervaring nazinderen, vaak samen met een vernieuwde kijk op de wereld.

 

Deze kennis is eeuwenoud en trad in de jaren ’60 terug op de voorgrond. Twintig jaar later werden paddo’s politiek verdacht – de ervaring van verbondenheid met een groter geheel hoorde niet thuis in een hypercompetitieve, economisch gedreven maatschappij. Vandaag is er een vernieuwde aandacht voor, samen met een verschuiving in onze maatschappelijke visie – dat zal geen toeval zijn. Maar er is meer: degelijk hedendaags onderzoek toont heilzame effecten van paddo’s bij de behandeling van verslaving, diepe depressies, palliatieve zorg en existentiële noden.

 

Wetenschappelijk beschouwd levert dit een kanjer van een paradox op: chemische, materiële bestanddelen (aanwezig in de schimmels) veranderen onze subjectieve ervaring van de werkelijkheid; die subjectieve ervaring leidt tot de overtuiging dat er een ruimere, niet-materiële werkeljkheid bestaat. Uit het onderzoek blijkt dat de positieve effecten vooral het gevolg zijn van een nieuwe manier van denken over leven en eigen gedrag, die geopend werd door de stof, en dus niet rechtstreeks door de stofjes zèlf.

 

Elke ordening is moreel beladen, zelfs metaforen zijn misleidend
In het slothoofdstuk Betekenis toekennen aan schimmels zet Sheldrake de kroon op het werk, door afstand te nemen van het hokjesdenken en door te wijzen op de effecten van ons taalgebruik.

 

Wetenschap is nog te vaak weten in schappen, waar nieuwe classificatiesystemen de oude aflossen maar de redenering toch atomair blijft. De natuur zou te vatten zijn in hokjes, met de mens in het bovenste vak, buiten en boven de natuur, neerkijkend op alles wat onder hem ligt – onder ‘hem’, want in die context gaat het altijd over de mannelijke mens. Zelf schreef ik jaren geleden, toen ik het over de psychiatrische nomenclatuur had, dat élk classificatiesysteem een morele ordening bevat tussen beter en slechter, hoger en lager, verkieslijker en verwerpelijker. In deze optiek zijn schimmels vies, gevaarlijk en dom, een ‘lagere’ levensvorm. Tegenwoordig blijken dergelijke wetenschappelijke ordeningen steeds minder steek te houden en moeten we vooral vaststellen dat Homo sapiens de domste levensvorm is die er rondloopt – geen enkele andere diersoort is zo autodestructief, op dat vlak zijn we inderdaad superieur. We moeten de overstap maken naar een systemische visie, waarin alles procesmatig functioneert in een voortdurende samenhang.

 

Wetenschap, ook de mathematisch onderbouwde natuurwetenschappen, maakt gebruik van taal en werkt bijgevolg betekenisverlenend. Vergelijk de mens met een stoommachine of een computer, en je krijgt een daarbij aansluitend mensbeeld. Karakteriseer de natuur met een uitdrukking zoals ‘suvival of the fittest’, schrijf over ‘zelfzuchtige genen’ en je blik wordt selectief. Beschouw het bos als een Wood-Wide-Web, en je kijkt door die bril naar bomen. In al deze gevallen zijn de beschrijvingen antropomorf, dat wil zeggen: we lezen menselijke kenmerken in de natuur, kenmerken die op hun beurt een dominante maatschappijopvatting weerspiegelen.

 

Onze maatschappij is aan het kantelen, van een neoliberaal naar een coöperatief model. Het taalgebruik over en onze visie op de natuur kantelen mee, van competitief naar samenwerkend. Voor beide kenmerken is er bewijs en een keuze voor een van beide alternatieven zegt meer over onze politieke voorkeur dan over ‘de’ natuur. Een beschrijving waarin jonge bomen ‘gevoed worden door moederbomen’ staat haaks op een beschrijving die het heeft over een ‘vrije markt’ waar bomen en schimmels ‘ruilstrategieën’ hanteren om suikers en water ‘uit te wisselen’. Sheldrake eindigt met een eigen metafoor: in de natuur zijn er binders en ontbinders, beiden wisselen elkaar af en hebben elkaar nodig. Ik sluit mij daar volledig bij aan; ook in onze verhoudingen tot anderen herken ik bindende en ontbindende krachten.

 

Op grond van mijn leeservaring weet ik dat een samenvatting (het ‘abstract’) van wetenschappelijke artikels of boeken vaak volstaat om de kerngedachte te vatten. Dit is niet het geval met Verweven leven, met mijn bespreking kan ik onmogelijk recht doen aan de ideeënrijkdom. Ondertussen heb ik het drie keer gelezen en bij elke lectuur ontdekte ik nieuwe dingen. Het boek is zoals een mycelium dat veel verschillende richtingen uitgaat. Lees het zelf, je zal nooit meer op dezelfde manier naar de natuur kijken.

 

Merlin Sheldrake (2020)(2021)
Verweven leven. De verborgen wereld van schimmels.
Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 383 pagina’s.
ISBN 978 90 450 3614 4