Paul Goossens
De ongelijkheidsmachine. Een verborgen Europese geschiedenis.
Op 15 april 2023 kon je op de voorpagina van De Tijd de volgende kop lezen: Tien procent rijkste [belgische] gezinnen bezit bijna 60 procent van het vermogen. Ook het weekblad Knack publiceerde in dezelfde periode gelijkaardige artikels. Op wereldniveau verwittigde Credit Suisse, dé bank voor extreem welgestelden, reeds in 2009 voor een uit de hand lopende ongelijkheid.
Deze berichten tonen een opvallende trendbreuk, vergelijkbaar met de reacties op de klimaatverandering: van negeren over ontkennen naar schoorvoetend bevestigen, met uiteindelijk een ruime aanvaarding. Behalve bij machtspolitici die naar de pijpen van het kapitaal blijven dansen en nog steeds weigeren maatregelen te nemen, zowel inzake de klimaatverandering als betreffende ongelijkheid.
De eerste weigering is kortzichtig en dom, de tweede simpelweg onethisch. Klimaatverandering en ongelijkheid zijn overigens zeer nauw gekoppeld – beide zijn het gevolg van een bepaald economisch model – en vragen om een gemeenschappelijke aanpak. Zeker in België en al helemaal in Vlaanderen komt die er niet, met het stikstofdebacle en de mislukte fiscale hervorming als overtuigende illustraties.
Dergelijke fenomenen komen niet uit de lucht vallen, er gaat altijd een geschiedenis aan vooraf, in dit geval een grotendeels verborgen geschiedenis. Tegenwoordig bezit de helft van de wereldbevolking niet meer dan twee procent van de mondiale rijkdom, terwijl veertig procent van deze rijkdom in handen is van één procent (ook deze cijfers komen van Crédit Suisse). Paul Goossens heeft het op zich genomen om de geschiedenis grondig uit te pluizen, zowel historisch als geografisch. De ongelijkheidsmachine is niet alleen zijn magnum opus, het ís een magnum opus, zodat ik met mijn bespreking onmogelijk recht kan doen aan de kwaliteit ervan.
Het boek is minstens gedeeltelijk gemotiveerd door een ergernis die ik zeer goed begrijp, want ze is ook de mijne. In plaats van de echte problemen aan te pakken, bouwen de huidige machtspolitici windmolens waartegen ze vervolgens met veel lawaai op de sociale media ten strijde trekken. Eerst waren het de Walen en de Brusselaars, vervolgens de vreemdelingen, tegenwoordig is het ‘woke’. Een deel van deze politici doet dat zonder twijfel bewust – hun doel is het blijven verbergen van wat ondertussen nog nauwelijks te verbergen valt. Ongelijkheid is een machine die mens en samenleving vernietigt, in een tempo dat de voorbije twintig jaar alleen maar toeneemt.
Het boek in vogelvlucht
Het eerste deel schetst de geschiedenis van (on)gelijkheid in Europa vanaf ongeveer 1500 en de effecten op de rest van de wereld. Het tweede deel toont hoe de VS tijdens de vorige eeuw de macht overneemt, en dan vooral hoe het neoliberalisme en het neoconservatisme vanaf 1980 de westerse samenleving ingrijpend veranderden (voor een beschrijving van de gevolgen had ik zelf een volledig boek nodig, Onbehagen). In het derde deel ligt het accent op de geschiedenis van Europa na de Tweede Wereldoorlog en lezen we hoe de vroegere dominantie van natiestaten vervangen geworden is door de dictatuur van financiële groepen, met als resultaat een snel toenemende ongelijkheid. De structuurfout in het model werd duidelijk door de financiële crisis van 2008, maar dit veranderde weinig of niets aan de “march of folly” (naar Barbara Tuchman). In dit deel besteedt Goossens ook ruim aandacht aan ons eigen land.
In de ouverture van het boek wijst de auteur op een paradox. Het voorbije decennium steeg de ongelijkheid steeds sneller, met als hallucinante vaststelling dat het pandemiejaar om de 26 uur een nieuwe dollarmiljardair opleverde. Kortom, de ongelijkheid neem hand over hand toe. Daar tegenover staat dat ruim één miljard mensen tijdens het eerste kwartaal van het nieuwe millennium ontsnapten aan de extreme armoede (concreet: ze kunnen meer dan 1,9 dollar per dag besteden en zijn bijgevolg niet langer ‘extreem’ maar gewoon arm). Dus, de ongelijkheid neemt af. Hoe deze dubbele vaststelling begrijpen? Het antwoord is dat de daling van extreme armoede bijna uitsluitend te danken is aan China, terwijl de kloof tussen arm en rijk in zowat alle andere landen breder wordt. De gevaarlijke effecten van toenemende ongelijkheid zijn ondertussen zo robuust onderbouwd dat zelfs de OESO en het IMF, niet bepaald linkse denktanks, al geruime tijd aan de alarmbel trekken.
Gelijkheid met vallen en opstaan
Het eerste deel handelt hoofdzakelijk over Europa, met als startpunt de ‘ontdekkingsreizigers’ van de zestiende eeuw. Onder voogdij van de paus verdeelde het gelovige Europa de rest van de wereld in wingewesten voor slaven en grondstoffen. Het weinige protest kwam niet van verlichte filosofen, wel van een religieuze groep, de Quakers (Jan de Hartog schreef er een van zijn beste romans over, The Peacable Kingdom.)
De daaruit voortvloeiende rijkdom veroorzaakte een gigantische ongelijkheid tussen Europa en de rest van de wereld, maar ook binnen Europa zelf. Het voorspelbare gevolg was een cocktail van geweld, opstanden en revoluties – voorspelbaar op grond van kennis van de geschiedenis en hedendaags wetenschappelijk onderzoek. Twee revoluties – de Amerikaanse en de Franse – hadden weinig oog voor de noden van boeren en arbeiders, en al helemaal niet voor de rechten van vrouwen. Op het einde van de negentiende eeuw bezat 1 procent van de West-Europese bevolking 60 procent van de rijkdom. Het was een eeuw vol opstanden (wie weet dat nog?) die telkens neergeslagen werden. Begin twintigste eeuw volgde de onvermijdelijke Groote Oorlog en vervolgens het economische debacle van de jaren dertig.
De reacties van de verschillende overheden op dit debacle deden de ongelijkheid in de VS en Europa scherp dalen. Tussen pakweg 1920 en 1980 werden er ingrijpende fiscale hervormingen doorgevoerd, met aanslagvoeten die hoger werden al naar gelang de omvang van het vermogen en de bedrijfswinsten – ze konden oplopen tot boven de zeventig procent – ik laat het aan de verbeelding van de lezer over hoeveel belasting zij vandaag de dag betalen (de antwoorden vind je in het boek). Opvallend is dat bijna alle landen deze veranderingen gelijktijdig doorvoerden, met de VS en Frankrijk op kop. Het resultaat kreeg een passende benaming, de welvaartsstaat, net zoals het tijdperk, de Trente Glorieuses. De ongelijkheid werd lager dan ooit, terwijl welzijn én economische groei voortdurend toenamen. In 1980 bezat de 1 procent rijkste mensen minder dan 20 procent van de algemene rijkdom.
1980 is een kanteljaar en Goossens legt gedetailleerd uit wat er vanaf dat jaar allemaal veranderde op vlak van fiscale en sociale wetgeving. Het resultaat is dat dezelfde 1 procent vandaag opnieuw bijna zestig procent van de rijkdom in handen heeft. In de VS is de kloof nog veel groter. Tijdens de maand van de filosofie (april 2022) woonde ik in Breda een lezing bij van Harvard hoogleraar Robert Putnam over zijn nieuwste boek, The Upswing. Met veel cijfers en grafieken toonde hij aan dat de ongelijkheid in de VS tegenwoordig even groot is als begin vorige eeuw. Terug naar af dus.
Amerika en de sloop van de gelijkheid
Na de tweede wereldoorlog wordt het Europese beleid bepaald door de VS en dus is het een goed idee om in het tweede deel van het boek de Amerikaanse evolutie grondig in kaart te brengen. Ik vermoed dat veel lezers bekend zijn met afzonderlijke puzzelstukjes (Milton Friedman en zijn Chicago Boys, ‘Greed is good’, Bretton Woods, …) maar geen zicht hebben op het groter geheel. Goossens legt ze netjes samen zodat het geheel zichtbaar wordt.
Het is geen fraai plaatje, integendeel. Ik vond het ronduit griezelig om te lezen hoe miljardairs ‘denktanks’ opgericht hebben met slechts één doel: nog rijker worden door alle belemmeringen van tafel te vegen, dankzij leugens, omkoperij en geweld. Ik moet toegeven dat dit tweede deel mij moedeloos maakt – de Goliath van het kapitaal is zo groot dat de vele Davids hun overschot van gelijk maar moeilijk kunnen waarmaken – ze mogen al blij zijn dat ze niet vermoord worden.
Ironisch genoeg zijn het deze miljardairs die de boodschap van de linkse Gramsci begrepen hebben: macht wordt het meest efficiënt uitgeoefend langs culturele hegemonie. Met hun sponsoring en lobbywerk hebben ze een Newspeak verspreid die niet alleen economen en bedrijfsleiders geïndoctrineerd heeft, maar ook een meerderheid van de gewone burgers. Overal weerklinkt dezelfde mantra: de overheid is het probleem, politici moeten haar macht beknotten, als we de markt alle vrijheid geven, wordt iedereen er beter van. In terugblik gaat het niet alleen over de inperking van de overheid, maar van het volledige middenveld en elke vorm van georganiseerd burgerschap.
Het succes van deze indoctrinatie blijkt uit het aantal mensen dat stemt voor politieke partijen en leiders die een beleid voeren dat regelrecht ingaat tegen het algemeen belang. Hun beleid heeft de herverdelingsmechanismen uit de Trente glorieuses beetje bij beetje afgebouwd, met als resultaat een loonstagnatie in vergelijking met de gigantische productietoename, en – vooral – een sluipend proces van fiscale hervormingen in het nadeel van arbeid en in het voordeel van vermogen. Als politici en CEO’s tegenwoordig luidop roepen dat de belasting op arbeid te hoog is, dan hebben ze overschot van gelijk. Dat de noodzakelijke en logische maatregel een normale vennootschaps- en vermogensbelasting is, daar zwijgen ze in alle talen over. Het wordt nog ironischer als je beseft dat overheden multinationals allerlei subsidies toekennen, op grond van platte chantage (‘Anders vertrekken ze naar een land dat hen nog betere voorwaarden geeft’; begrijp: meer belastinggeld toeschuift).
De allerbelangrijkste verschuiving gebeurde nagenoeg onzichtbaar op de achtergrond. Geld wordt niet langer verdiend door te werken (de loontrekkenden dus), zelfs niet door productie (de bedrijven en de bedrijfsleiders). Geld wordt verdiend door geld, op de beurs, met als resultaat een gijzeling van de reële economie door de financiële ‘markten’ – tussen aanhalingstekens, want het woord markt vind ik hier misplaatst. Bas van Bavel een Nederlandse economoom-historicus heeft aangetoond dat een dominantie van de kapitaalmarkten het einde inluidt van een vrijemarktsamenleving.
De twee wijzigingen (loonstagnatie en de dominantie van kapitaalmarkten) hebben een gedrocht geproduceerd dat we niet eens meer als gedrocht herkennen: de kredietsamenleving. Wie niet voldoende verdient om deel te kunnen nemen aan de consumptiewaanzin, krijgt langs alle kanten krediet aangeboden, waardoor de kapitaalmarkt nogmaals boomt. Tot de luchtbel in 2008 uit elkaar spatte, en de schulden betaald moesten worden, door de vermaledijde overheid die plots toch onmisbaar bleek.
De gemiste focus van de Europese Unie
Het derde en laatste deel staat in tijd en ruimte dichter bij ons. Het gaat over het ontstaan van de EU, de rol die België daarbij speelde en de effecten op de samenleving. Dat de Europese Unie en haar voorlopers in eerste instantie economische bedoelingen hadden en bedacht werden met het oog op een vrijgemaakte markt en een eengemaakte munt is algemeen bekend. Het sociale luik ontbrak en wordt pas recent met mondjesmaat toegevoegd. De ironie wil dat nationalistische partijen, ook in België (voornamelijk in het landsgedeelte vermomd onder de naam Vlaanderen terwijl het over Antwerpen gaat) zich daartegen verzetten, omdat Europa op die manier de natiestaten te veel zou overvleugelen. Ik vind dat ironisch, omdat deze partijen, overigens samen met de andere, de macht van de ooit soevereine natiestaten verkocht hebben aan multinationals zodat de echte beslissingen vandaag de dag genomen worden in het hoofdkwartier van de Engie’s en de Shells van deze wereld. Het enige wat voor hen telt, is het op korte termijn verhogen van de koers van hun aandelen, ten koste van mens, maatschappij en natuur.
Ik vond het fascinerend om te lezen hoe economisten en politici zelfs na 2000 blindelings bleven kiezen voor foute oplossingen (economie is duidelijk géén wetenschap) en sommigen onder hen ervan overtuigd blijven dat ze daarmee het algemeen belang dienen. De welvaartstaten werden doelbewust omgebouwd tot concurrentiestaten die elkaar de duvel aandeden, met op de achtergrond een lachende derde, de multinationals die hun winsten voortdurend zagen stijgen. De weinige sociale maatregelen die er kwamen, werden afgedwongen door individuen, met SABENA-stewardess Gabrielle Defrenne in een hoofdrol (voor de vrouwelijke lezers van deze bespreking: jullie hebben heel veel aan haar te danken; dat velen onder jullie haar naam niet eens kennen, is een illustratie van het doelbewust verborgene van deze geschiedenis).
Gezien de mondiale omvang van de problemen – klimaatverandering en een ongezonde concentratie van de macht – bestaat er geen enkele twijfel over de noodzaak van transnationale organisaties zoals de EU om het hoofd te kunnen bieden aan deze problemen. Maar dan wel een EU met een accent op samenwerking waarbij solidariteit geen vies woord is. Dat accent is er vooralsnog niet, het tegendeel is het geval. De voorbije decennia werden de overheidsinvesteringen overal afgebouwd, met als gevolg een falende dienstverlening – openbaar vervoer, onderwijs, kinderopvang, zorg voor zieken en ouderen gaan systematisch achteruit. Ga maar eens kijken in het Verenigd Koninkrijk, daar kan je het uitvergrote resultaat zien van dit soort beleid.
Cultuurstrijd
Vandaag beleven we een cultuurstrijd: een gemengde groep (jongeren, grootouders voor het klimaat, wetenschappers, journalisten, schrijvers, …) doet verwoede pogingen om een wetenschappelijk beter onderbouwd verhaal ingang te doen vinden, tégen de neoliberale newspeak in. Dit boek loopt voorop in deze cultuurstrijd. Het werd geschreven vanuit een ideologische keuze voor solidariteit en een billijke herverdeling, wat al volstaat om weggezet te worden als ‘links’, hét scheldwoord voor elke kritische reflectie. Dat andere ideologieën andere keuzes maken, is niet het probleem, wel dat zij hun keuzes leugenachtig voorstellen als zijnde in het voordeel van het algemeen belang.
De effecten van de ongelijkheid kunnen niet langer ontkend worden – toch slaagt links er niet in het politieke roer over te nemen. Rechtse machtshebbers vinden elkaar altijd, linkse denkers maken ruzie. Zo zou het me niet verwonderen mochten linkse mannelijke recensenten vooral op fouten en tekortkomingen in dit boek wijzen (vaak is hun voornaamste bekommernis te bewijzen dat ze zelf nóg slimmer zijn dan de auteur). De verklaring voor deze endemische verdeeldheid reserveer ik voor een andere keer.
Ondertussen blijft de temperatuur oplopen. Net zoals maatschappijkritiek is economie geen wetenschap. Klimatologie is dat wel. Het enige waar we op dit ogenblik zeker van zijn, is dat de klimaatverandering de komende dertig jaar de agenda zal bepalen. Misschien zullen een aantal acute rampen een vergelijkbare reactie teweeg brengen als bij de pandemie: een keuze voor het algemeen welzijn.