Dirk Van Duppen & Johan Hoebeke
Rutger Bregman

 

 Dirk Van Duppen & Johan Hoebeke

De supersamenwerker

 

Rutger Bregman

De meeste mensen deugen. Een nieuwe geschiedenis van de mens.

Korte dagen, lange avonden, dus tijd voor een luie stoel onder de leeslamp, een glas wijn en een feel good-boek. Ik heb er twee en bespreek ze samen, eenvoudigweg omdat ze bij elkaar horen. Ze behandelen hetzelfde onderwerp (de wetenschappelijke onderbouwing van solidariteit en empathie) vanuit een verschillende invalshoek (natuurwetenschappelijk; menswetenschappelijk), ze hebben hetzelfde doel (het naar voren schuiven van een correcter mensbeeld), ze komen tot gelijkaardige conclusies, zij het met verschillende accenten (politiek-maatschappelijk; ontologisch-beschouwend).  Kortom, ze vullen elkaar mooi aan.

Beide werken zijn geschreven vanuit een persoonlijke missie. Dirk Van Duppen behoort tot de linkse PVDA en werkt sinds jaar en dag als arts bij Geneeskunde voor het Volk, zie https://www.humo.be/humo-archief/405975/dirk-van-duppen-het-grote-afscheidsinterview-voor-farmabedrijven-is-een-levensjaar-50-000-euro-waard; biochemicus Johan Hoebeke is eveneens lid van de PVDA en gewezen onderzoeksleider aan het Centre National de Recherche Scientifique (Frankrijk). Rutger Bregman is de zoon van een dominee en kreeg zowel kritisch nadenken als predikantschap met de paplepel mee. Beide boeken illustreren hoe wetenschap nooit neutraal kan zijn (maar wel objectief moet blijven). Alleen al de keuze van het onderwerp en de bijbehorende onderzoeksvragen hebben een sturend effect. Mensen uit neoliberale thinktanks zullen solidariteit nooit op hun onderzoeksagenda plaatsen, zij focussen op concurrentie.

De supersamenwerker dateert van 2016 en kreeg aanvankelijk weinig aandacht. Marxisme en ultralinks zitten tegenwoordig in het verdomhoekje. Ondertussen is er een vierde druk. De meeste mensen deugen werd reeds voor de publicatie de hemel in geprezen en kende binnen de kortste keren meerdere herdrukken. Beide boeken krijgen aanbevelingen van een rij prestigieuze professoren, met als opvallend verschil dat er bij De supersamenwerker zes tot de top behoren van de natuurwetenschappen. Het cliché dat natuurwetenschappers ‘rechts’ zouden zijn, vindt hier alvast geen bevestiging.

Ook een ander cliché gaat voor de bijl. In het Westen zijn wij er al eeuwenlang van overtuigd dat de mens (vooral de andere mens) door en door slecht is, en dat vanaf de geboorte; zonder strenge opvoeding en centraal gezag komt er ‘oorlog van allen tegen allen’ (Hobbes). In de vorige eeuw werd dat nog eens wetenschappelijk bevestigd ook, denk maar aan Milgram (de beul in ons) en Dawkins (Het zelfzuchtige gen). Confess, confess! Na het lezen van deze boeken kijk je op een andere manier in de spiegel: je ziet een in se zachtaardig wezen dat zich vooral goed voelt bij geven en krijgen en pas gewelddadig wordt na serieuze aanporring. Research van pakweg de laatste vijftien jaar weerlegt tweeduizend jaar zelfhaat en ontmaskert en passant heel wat slecht onderzoek.

De supersamenwerker bestaat uit twee delen, een wetenschappelijk-onderzoeksmatig en een historisch-wetenschappelijk. Het eerste deel bundelt research uit onder andere neurowetenschappen, experimentele evolutionaire psychologie en paleoantropologie. Het tweede deel bespreekt de geschiedenis van de manier waarop we naar onszelf kijken. Het gemeenschappelijke onderwerp van het geheel betreft intermenselijke verhoudingen, met accent op samenwerking.

‘Waarom wij samenwerken’, het eerste deel, is een bijzonder geslaagde weergave van heel veel recent onderzoek. Er is een uitvoerig notenapparaat waar een kritische lezer de bronnen kan natrekken (die zijn erg overtuigend). Wie een voorkeur heeft voor natuurwetenschappen komt ruim aan zijn trekken in de hoofdstukken over neurologie en evolutieleer, waaruit blijkt dat anderen helpen, empathie en altruïsme in onze biologische make-up ingebakken liggen. De ontdekkingen van de voorbije decennia zijn fascinerend, gaande van spiegelneuronen, oxytocine (het knuffelhormoon), over nervus vagus tot prosociaal gedrag bij kleuters –  veel te veel om hier op te sommen. Peuters vertonen spontaan help- en deelgedrag, maar wanneer ouders hen daarvoor belonen, doet dit het gedrag afnemen. Extrinsieke motivatie kan een intrinsieke motivatie om zeep helpen (bonussen, iemand?). Een andere, ondertussen dankzij Frans de Waal bekende vaststelling is dat alle sociale dieren zeer negatief reageren op oneerlijke verdelingen. De recente wereldwijde golf van straatprotesten tegen ongelijkheid toont hoe dit ook voor Homo sapiens geldt.

De mens heeft een goede inborst, maar wat dan met onze negatieve kanten? De omgeving selecteert overwegend voor alles wat samenwerking inhoudt, maar kan ook het zelfzuchtige in het individu bevorderen. Blijkbaar werkt zoiets zelfbestendigend, want hoe meer iemand bezit, hoe minder hij wil delen. Zelfs in het verkeer zijn er opvallende verschillen: chauffeurs van dure auto’s houden zich minder aan de regels en vertonen meer asociaal gedrag dan mensen met een gewone wagen. Wie nu mocht denken dat dergelijke chauffeurs andere genen hebben – de alfa male! –  vergist zich: plaats iemand langere tijd in een positie van machtshebber en hij of zij zal dit soort gedrag vertonen (meteen een belangrijk argument om niemand al te lang in zo’n positie te houden). Ons gedrag wordt bepaald door de combinatie sociale positie & omgeving.

Een reëel risico voor goed samenleven is de vaststelling dat wij van kindsbeen af een voorkeur hebben voor onze ‘ingroup’, en afstand houden van de ‘outgroup’. Risico, omdat dit de deur wagenwijd openzet voor manipulatie en conflicten op groepsniveau, tot (burger)oorlog toe. Tonnen sociaalpsychologisch onderzoek tonen hoe makkelijk wij te manipuleren zijn. Opvallend: groepsvorming gebeurt niet op grond van aangeboren kenmerken (het volstaat een groep in twee helften te verdelen en elke groep een t-shirt aan te trekken met een verschillend kleur), en groepsvorming gaat niet automatisch een vijandige richting uit (maar kan makkelijk in die richting geduwd worden). De politieke implicaties van dergelijke vaststellingen liggen voor de hand. Hebben we verbindende of mensen-tegen-elkaar-opzettende politici? Ruimer: hoe kunnen we een samenleving organiseren die het beste in ons naar boven haalt? Dit kan een nieuwe betekenis geven aan het woord ‘excelleren’ dat tegenwoordig te pas en vooral te onpas gebruikt wordt: excelleren in samenleven, in plaats van excelleren ten koste van de ander.

Het tweede deel, ‘De geschiedenis van het denken over samenwerking’ blijft voor een flink stuk putten uit de natuurwetenschappen, met een accent op genetica, evolutietheorie en zelfs op wat we weten over het ontstaan van het leven op zich. In dit deel tonen de auteurs aan hoe wetenschappelijke gegevens misbruikt kunnen worden om onethische praktijken te rechtvaardigen door hen te voorzien van een pseudowetenschappelijke onderbouw.

Wie belangstelling heeft voor de geschiedenis van wetenschap wordt verwend. Het is fascinerend om te lezen hoe we stap voor stap tot bij de allerbelangrijkste mijlpaal – de evolutietheorie – gekomen zijn. Zonder dat ze het beseffen illustreren de auteurs met deze geschiedenis hun eigen basisstelling, want de evolutietheorie is uitdrukkelijk het resultaat van een samenwerking en een synergie tussen meerdere mensen uit meerdere disciplines. Het idee van het creatieve genie dat out of the blue plots voor een revolutie zorgt, is een mythe en op de keper beschouwd een pseudowetenschappelijke versie van het religieuze scheppingsverhaal. Darwin en Wallace stonden op de schouders van geologen, antropologen, biologen.

Wetenschap en ethiek zijn helaas verschillende velden. Het misbruik van de evolutieleer door de Nazi’s als rechtvaardiging voor het vermoorden van personen met een beperking, psychiatrische patiënten, zigeuners, homoseksuelen, Joden, … zal de meeste lezers nog wel bekend zijn: het sociaaldarwinisme (https://nl.wikipedia.org/wiki/Sociaal_darwinisme) rechtvaardigde deze psychogenocide, met als argument dat het toch maar minderwaardige individuen betrof. Dat een dergelijke eugenetica, zij het op kleinere schaal, lang voor de Nazi’s al plaatsgreep in Scandinavië, in Amerika, in Frankrijk zijn we vergeten, net zoals we vergeten zijn dat de eerste slachtoffers van de Nazi-eugenetica gehandicapte kinderen waren (lees asjeblief Eric Thys, Psychogenocide: https://www.liberales.be/teksten/2017/11/7/psychogenocide-erik-thys). Dat het huidige neoliberalisme dezelfde principes (van ‘survival of the fittest’ naar ‘survival of the strongest’ en vervolgens ‘Up or out!’) hanteert als het sociaaldarwinisme, willen veel mensen zelfs niet eens meer horen, ironisch genoeg vooral zij die er zelf het slachtoffer van worden. Neoliberaal sociaaldarwinisme verwijst vaak naar de ontdekking van geneticus Dawkins dat selectie op het niveau van de genen gebeurt op grond van competitie (Het zelfzuchtige gen), waarbij er nooit bij verteld wordt dat Dawkins dit zelf later weerlegd heeft. Wat vermoedelijk nog minder bekend is, zijn de recente weerleggingen van het biologisch determinisme op zich. Het idee dat ‘alles’ in de genen zou zitten, gaat voorbij aan een stroom wetenschappelijke informatie die de impact van de omgeving aantoont. Sedert de recente ontwikkeling van de epigenetica moeten we meer dan ooit ‘erfelijkheid’ en ‘milieu’ tussen aanhalingstekens plaatsen, want ze scheppen elkaar wederzijds. Met een lelijk woord: gen-cultuur co-evolutie (zie mijn bespreking d.d. 31 augustus 2019 van Thomas Oudman & Theunis Piersma, De ontsnapping van de natuur. Een nieuwe kijk op kennis.)

Het idee dat verandering (en dus vooruitgang) louter op competitie berust, getuigt van een wel zeer neoliberale lezing van de evolutie, en dat terwijl er méér argumenten zijn voor de stelling dat selectie overwegend gericht is op samenwerking. Bovendien – dit is mijn toevoeging – stelt Darwin op de eerste plaats dat verandering op toeval berust, meer bepaald op het toevallige feit dat een ook al toevallige mutatie betere overlevings- en voortplantingsmogelijkheden oplevert gedurende een bepaald tijdperk in een bepaalde omgeving. Het toevallig ‘winnen’ bij evolutionaire veranderingen kan je vergelijken met het grote lot trekken in de loterij. Een redenering waarbij de verhouding tussen genen begrepen wordt als competitie of als samenwerking, is een typisch antropomorfe redenering.
Dat mensen wezenlijk geneigd zijn tot empathie, altruïsme en samenwerking staat ondertussen vast. Het boek eindigt met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, als antidotum tegen het neoliberaal sociaaldarwinisme.

Ook Bregman voert vijfhonderd bladzijden lang argumenten aan waarom De meeste mensen deugen. Zijn argumentatie berust grotendeels op research in de menswetenschappen en gedeeltelijk op eigen onderzoeksjournalistiek. Op grond daarvan zal dit boek een ander publiek aanspreken dan het vorige. Ook hier heeft de auteur zijn huiswerk grondig gemaakt, met als resultaat een opstapeling van bewijzen tegen het beeld van de mens als ‘killer ape’. Ik geef een beperkte selectie uit het ruime aanbod van het boek.

Eerst en vooral een reeks correcties waar je toch wel van opkijkt. Het wereldwijd bekende experiment van Stanley Milgram waaruit bleek dat er een sadistische beul in u en ik schuilt, is het resultaat van manipulatie door een aanstormende wetenschapper die vooral op mediabelangstelling geilde (dat is er alvast een die een stuk minder deugt). Het Nobelprijs-winnend verhaal van William Golding Lord of the Flies – een groep kinderen komt terecht op een verlaten eiland en binnen de kortste keren ontstaan er twee groepen die elkaar op leven en dood bevechten – is écht gebeurd, maar dan wel net omgekeerd: de kinderen werkten samen. Een op de roman gebaseerd sociaalpsychologisch experiment (M.Sheriff) leverde alleen maar ‘lord of the flies’-achtige resultaten op op voorwaarde dat de onderzoekers de kinderen manipuleerden en tegen elkaar opzetten. Als ze dat niet deden, kwam er geen ruzie en gingen de kinderen zelfs samenwerken. Ook verrassend (en hoopgevend) is dat militair onderzoek bij Amerikaanse soldaten tijdens W.O.II telkens opnieuw aantoonde dat twee derden van de mannen (onder wie ervaren frontsoldaten) hun geweer nauwelijks gebruikten en als ze dat al deden, te hoog mikten. Mensen willen andere mensen niet doden, ook als het ‘vijanden’ zijn. Minder hoopgevend is dat net dit onderzoek gebruikt werd én wordt om oorlogsagressie nog mechanischer en letterlijk afstandelijker (drones) te maken dan al het geval was, en om eigenlijke soldaten te trainen de ‘vijand’ wèl te doden. Nu we het toch over de VS hebben, zou het toeval zijn dat het meest neoliberale land ter wereld het grootste aantal mensen opsluit in gevangenissen die vaak nog op kooien gelijken ook? Waarbij de kans op herval na het uitzitten van de straf torenhoog is? Bregman maakt de vergelijking met het gevangenissysteem in Scandinavië, dat gestraften als mensen behandelt binnen een beleid waarin herstel centraal staat – de cijfers voor recidive (terugval) zijn bij hen zeer laag. Beide systemen gaan terug op een verschillend mensbeeld (‘savages’ worden opgesloten, mensen krijgen de mogelijkheid om hun fouten te herstellen), en organiseren vervolgens de boel zo dat hun verwachtingen uitkomen.

Op grond van studies uit de menswetenschappen komt dit boek tot hetzelfde besluit als het vorige: de meeste mensen deugen wél, in tegenstelling tot de gangbare overtuiging. De meesten, maar sommigen niet – hoe valt dat te verklaren? Kort samengevat luidt Bregmans antwoord dat het kwade in ons het gevolg is van een combinatie tussen hebzucht en machtswellust, met het patriarchaat als organisatievorm. Machtshebbers gaan mensen doelbewust manipuleren om ze tegen elkaar op te zetten. Bepaalde omgevingen bevorderen dat kwade heel sterk, denk aan pestgedrag als typisch effect van ‘totale instituties’ zoals ooit beschreven door Erving Goffman: een groep onder top down gezag, met een strakke planning waarbij ongeveer iedereen hetzelfde moet doen, gestuurd door regels waar men zelf niets aan te zeggen heeft. Klassieke voorbeelden zijn traditionele schoolsystemen, gevangenissen, bejaardentehuizen, het leger. Het resultaat is onveranderlijk hetzelfde: bedenkelijke sociale verhoudingen waarbij de zwaksten geviseerd en uitgesloten worden. Ook opvallend: mensen die in een dergelijk systeem langdurig een machtspositie innemen, worden schaamteloos slecht en vertonen steeds meer psychopathisch gedrag (‘acquired sociopathy’), wat opnieuw een krachtig argument is om beleidsmandaten structureel te beperken in tijd. Het goede nieuws is dat – als de organisatievorm ingrijpend veranderd wordt – de sociale verhoudingen eveneens veranderen.

De meeste mensen deugen, wezenlijk zijn wij goed, maar waarom geloven we dan dat we slecht zijn? Voor Bregman is dit het resultaat van een eeuwenlange hersenspoeling door religies en ideologieën die er alle belang bij hadden dit beeld op te dringen. Machtshebbers moeten mensen bang en verdeeld houden om aan de macht te kunnen blijven. Vandaag de dag treedt dit soort politici wereldwijd op het voorplan, waardoor het best wel gevaarlijke tijden worden. Zij houden ons een beeld voor van de bedreigende ander, iets wat wij al te makkelijk overnemen omdat het aansluit bij onze evolutionair gegronde voorkeur voor slecht nieuws. Deze voorkeur verklaart waarom kranten en de media in het algemeen vooral berichten brengen over rampen en sensationeel slechte dingen, want dat is goed voor het verkoopscijfer.  Het gevolg is dat de nieuwberichten onze negatieve beeldvorming bevestigen en in het geval van de sensatiepers zelfs versterken. De veel talrijkere verhalen met positief nieuws die het goede in ons tonen, blijven onderbelicht of komen niet eens aan bod. In 1963 was Milgrams onderzoek voorpaginanieuws, met koppen zoals ER SCHUILT EEN BEUL IN IEDER VAN ONS. Jaren later werd er een wetenschappelijk bona fide en dus niet-gemanipuleerde versie van een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd. Het leverde volledig andere resultaten op: zonder de manipulatie gedroegen mensen zich als … gewone mensen. Ongeveer niemand kent dit onderzoek, want de pers besteedde er nauwelijks aandacht aan. Nadat orkaan Katrina een verwoesting had aangericht in New Orleans, konden we berichten lezen over plundering en verkrachting. In werkelijkheid was dergelijk gedrag zeldzaam en bleken de overlevenden elkaar zoveel mogelijk te helpen. Nog belangrijker: dit is de regel. Op grond van zevenhonderd veldstudies heeft het Disaster Research Center aangetoond dat de spontane reactie bij een ramp wereldwijd dezelfde is, namelijk helpen, delen en geven.

Aandacht hebben voor gevaar is evolutionair beschouwd een goed idee. Een disproportionele uitvergroting van het gevaar door de nieuwsberichten is geen goed idee. Bregman had eraan kunnen toevoegen dat dergelijke negatieve beelden ondertussen doelbewust gemanipuleerd worden door malafide politici via de sociale media, en nee, het zijn niet alleen Trump en Cambridge analytica (beïnvloeding van de verkiezingen in de VS, https://nl.wikipedia.org/wiki/Cambridge_Analytica) die dat doen; AltRight en de rechtse partijen in Vlaanderen en Nederland doen het ook, en ik ben ervan overtuigd dat hun succes bij de verkiezingen grotendeels het effect is van dit soort gesjoemel. Haat en verdeeldheid zaaien is altijd al een tactiek van een bedenkelijk soort politici geweest; nu kunnen ze dat op een schaal doen die elke verbeelding tart. De digitale verspreiding van leugens waardoor groepen doelbewust tegen elkaar opgezet worden, is – naast de klimaatverandering – een van de grootste gevaren van onze tijd en voorlopig lijken we er geen antwoord op te hebben.

Besluit: na tweeduizend jaar zelfhaat mogen we er eindelijk van uitgaan dat we wezenlijk goed zijn. Waarbij we best ook nog het volgende meenemen: wie ervan overtuigd is dat anderen slecht en onbetrouwbaar zijn, lokt dat door zijn eigen gedrag en houding uit. Met zijn pleidooi voor een positief mensbeeld heeft Bregman overschot van gelijk en dit is wat mij betreft de belangrijkste conclusie van zijn werk.

Tot slot maak ik graag een paar kanttekeningen. Hun gemeenschappelijke stelling is wetenschappelijk sterk onderbouwd. Van Duppen en Hoebeke zijn accurater en grondiger, Bregman maakt in zijn jeugdig enthousiasme een aantal veralgemeningsfouten maar leest daardoor vlotter. Beide boeken sluiten naadloos aan bij dat van de Waal (zie mijn vorige bespreking) die op de keper beschouwd over hetzelfde onderwerp schrijft. Beide boeken overdrijven wat in de andere richting, en hebben minder aandacht voor de negatieve kant in de mens die ook een evolutionaire grond heeft. Als clinicus kan ik een bijkomende verklaring geven voor het slechte in ons: wantrouwen, manipulatie en zelfs misbruik zijn typisch voor mensen die zelf heel erg gekwetst geworden zijn. ‘Voel de pijn van de racist’, zei Babah Tarawally (Gevangen in zwart-wit denken). Een meer genuanceerd besluit luidt dat er in ons een dominante neiging bestaat tot samenwerken op grond van empathie, naast een eigen-ik-eerst neiging, waarbij de omgeving bepaalt welke van de twee er het meest naar buiten treedt. Beide neigingen staan evenwel niet naast elkaar. Wij behoren tot de sociale dieren, wat maakt dat we anderen nodig hebben om ons goed te voelen; een eigen-ik-eerst maatschappij creëert eenzame en dus ongelukkige en zelfs zieke individuen.

De auteurs gebruiken verschillende argumentaties en reiken ook verschillende oplossingen aan. Bregman houdt onder meer een pleidooi voor echt contact, voor burgerparticipatie en deeleconomie. Van Duppen en Hoebeke kiezen radicaal voor een politieke oplossing met een pleidooi voor een nieuwe klassenstrijd om de toenemende ongelijkheid (en de ontkenning daarvan, zie https://www.standaard.be/cnt/dmf20191205_04753482, geschreven door Ruud Goossens, redacteur bij De Standaard) weg te werken.  Op politicologisch vlak ben ik geen deskundige, maar ik ken genoeg van de materie om te beseffen dat termen zoals vervreemding en klassenstrijd (mits enige herdefiniëring) vandaag heel erg van toepassing zijn, met dien verstande dat de bewustwording daarvan vooralsnog ontbreekt. Alhoewel. Burgerparticipatie maakt overal opgang, en als ik zie wat er wereldwijd op straat gaande is, dan krijgt Bob Dylan toch nog gelijk: The times they are a-changin.

 

Dirk Van Duppen & Johan Hoebeke (2016, 4de druk 2019)
De supersamenwerker
Uitgeverij EPO, 343 pagina’s
ISBN 978 94 6267 065 5

 

Rutger Bregman (2019)
De meeste mensen deugen. Een nieuwe geschiedenis van de mens.
De Correspondent, 521 pagina’s
ISBN 978 90 8294 218