Tim ’S Jongers

Tim ’S Jongers

 Armoede uitgelegd aan mensen met geld.

In mijn blog bespreek ik enkel boeken die ik de moeite waard vind. Zelfs met deze selectie zijn er altijd wel een paar die er met kop en schouders uitsteken en die ik op het einde van het jaar tot mijn persoonlijke topvijf reken. Ik weet nu al dat het boek van ’S Jongers tot dit groepje zal behoren. Zelden heb ik zo’n doorvlochten verhaal gelezen: de geschiedenis van de auteur wordt naadloos afgewisseld met een duidelijke en o zo bruikbare maatschappijkritiek. Het boek opent met een ontwapenende directheid:  “Hoi, ik ben Tim. Regelmatig krijg ik de vraag of ik niet woedend ben.” Honderdveertig pagina’s verder begrijp je waarom, samen met de titel van het slothoofdstuk: “Waar blijft de tegenmacht?” Het onderwerp is actueel: de toename van armoede en de vraag waarom veel overheidsmaatregelen naast de kwestie zijn. Het boek handelt over Nederland, maar geldt evenzeer voor België.

 

Starten met een 10 – 0 achterstand

Als kind start ’S Jongers met een “10 – 0 achterstand” in een megamarginaal gezin. Wanneer hij elf is gaat hij hondenhokken kuisen aan 2,5 euro per avond, niet voor zakgeld, wel om het gezinsbudget aan te vullen. Als jongvolwassene voldoet hij aan alle bij zijn afkomst horende verwachtingen: ziek, verslaafd, rotbaantjes in de horeca, suïcidaal, psychiatrische opname op zijn 23ste.  En ja, er is een vrouw die hem overeind houdt. Op zijn 26ste krijgt hij te horen dat hij een opleiding moet volgen, binnen de typische trajecten-voor-mislukten. Als tegenreactie en omdat iemand hem ooit gezegd had dat hij intelligent is, schrijft hij zich in aan de universiteit van Antwerpen, richting politieke wetenschappen (in België zijn de inschrijvingsgelden veel democratischer dan in Nederland).

Vanaf dat ogenblik start een traject dat hij beeldrijk omschrijft als kruipen en klimmen: overdag colleges volgen en studeren, ’s avonds werken – twee verschillende werelden, op een boogscheut van elkaar. Hij slaagt, en in 2013 ruilt hij Antwerpen voor Den Haag waar hij nog een masteropleiding volgt, in bestuurkunde. Ondertussen werkt hij als afwasser, nog later versiert  hij een baantje bij maatschappelijk opvang. Vier jaar later wordt hij als Master aangenomen bij de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving. Hij is de vreemde eend in de bijt: met de beste bedoelingen overleggen zijn collega’s over armoede en ongelijkheid terwijl ze geen flauw benul hebben over wat er op de vloer gebeurt. Hij stelt voor mensen in armoede een gezicht te geven door hun verhalen op te tekenen en deze te gebruiken als uitgangspunt voor beleidsplanning. Tijdens dat proces botst hij onvermijdelijk op zijn eigen verhaal, hij schrijft het uit, stuurt het aan zijn bestuurder, die hem gelukkig ernstig neemt en vervolgens actief betrekt bij het beleid voor daklozen en later bij de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Het nieuwe uitgangspunt wordt luisteren naar de betrokkenen zélf, en het beleid daar laten op aansluiten.

Als lezer leer je de geschiedenis van de auteur met mondjesmaat kennen, tussen de verschillende hoofdstukken van het boek door, vol grappige en pijnlijke anekdotes. ’S Jongers heeft een goede pen, en slaagt wonderwel in het verweven van zijn achtergrond met een onderbouwd pleidooi voor een andere, correctere blik op ongelijkheid. Zijn stelling is duidelijk: willen we armoede uit de wereld helpen, dan moeten we eerst en vooral de blik van mensen-met-geld op mensen-zonder-geld veranderen. Hun blik zit grondig fout en is nagenoeg altijd moraliserend-beschuldigend. Vandaar dat hun oplossingen niet werken, zelfs bijdragen tot het instandhouden van de problemen.

 

Vijf soorten kapitaal

Natuurlijk heeft armoede te maken met te weinig geld, maar armoede daartoe reduceren is inderdaad een reductie van formaat. Geïnspireerd op de Franse socioloog Pierre Bourdieu heeft ’S Jongers het over nog twee andere vormen van ontbrekend kapitaal: het culturele en sociale. Cultureel kapitaal: welke woordenschat gebruik je, welke kledij draag je, welke eetgewoontes heb je? Zonder dat wij het beseffen, gaan we mensen op grond van dergelijke criteria beoordelen en vervolgens in- of uitsluiten. Dit gebeurt bij sollicitatiegesprekken, maar hou er rekening mee dat het leven bij wijze van spreken één groot sollicitatiegesprek is. Vervolgens speelt het sociale kapitaal een rol: op wie kan je beroep doen als je specifieke hulp nodig hebt? Zonder dat ze het beseffen gebruiken mensen uit de middenklasse voortdurend hun netwerk. Iedereen doet dat toch? Nee hoor, niet iedereen heeft een oom die jurist is of een neef die in het ziekenhuis werkt.

Op grond van zijn ervaringen voegt ’S Jongers er nog twee andere vormen van kapitaal aan toe. Zeer herkenbaar is het ‘instantiekapitaal’: weten hoe overheidsinstanties werken, zeker in deze tijden van digitalisering. Zelfs als lid van de middenklasse is het alles behalve eenvoudig om je digitale subsidieaanvraag voor het isoleren van je woning correct in te vullen. Een ouder uit een marginaal gezin die een ondersteuning moet aanvragen voor een van de kinderen, raakt niet eens tot bij het digitaal loket. Tot slot is er het persoonlijke kapitaal, je fysieke en mentale uiterlijk. Aantrekkelijke, zelfzekere mensen hebben altijd en overal een streepje voor, iemand met een slecht gebit en een ongezonde huidskleur die dan nog eens onzekerheid uitademt ook, die mag achteraan in de rij gaan aanschuiven.

’S Jongers geeft het voorbeeld van een buurvrouw die na jarenlange arbeid in de glastuinbouw chronisch ziek is en van een uitkering leeft. Om de zoveel tijd komt er een hippe zesentwintigjarige ‘social casemanager’ langs voor wat officieel een ‘keukentafelgesprek’ heet. In de praktijk komt het gesprek neer op het aftoetsen van een standaard checklist, opgesteld in een taal die de ongeschoolde vrouw met moeite begrijpt. In feite zijn dergelijke gesprekken vooral een uiting van chronische overheidsargwaan. Is zij geen fraudeur, is haar toelage wel terecht? Ja hoor, meer nog, bepaalde toelages waar ze recht op heeft, krijgt ze niet omdat ze nauwelijks weet dat ze bestaan, laat staan hoe ze die zou kunnen aanvragen.’S Jongers, die wel over het nodige instantiekapitaal beschikt, maakt haar wegwijs in de overheidsdoolhof.

Doolhof staat voor een verzameling van een groot aantal kleinere doolhoven. Elke problematiek heeft een afzonderlijk digitaal loket, eentje voor voedselarmoede, daarnaast kinderarmoede, ook nog beweegarmoede, digitale armoede, mobiliteitsarmoede enzovoorts. Elke hulp staat op zich, telkens met een eigen regelgeving, voorwaarden en controles. De ironie wil dat een terugkerende oplossing het aanbieden van een ‘coach’ is (een voedselcoach, een budgetcoach, een bewegingscoach, een digicoach), wat vooral betekent dat armoede de zoveelste melkkoe wordt voor consultants allerhande.

 

Pleidooi voor een Bijzondere Overheid

De voorbije jaren zijn armoede en ongelijkheid overal gestegen. In 2022 bleken in Nederland de helft van de huishoudens financieel kwetsbaar te zijn – daar zat corona voor iets tussen, maar toch. De helft?! Om te achterhalen wat mensen minimaal nodig hebben, richtte het kabinet Rutte IV een Commissie Sociaal Minimum op. De voornaamste vaststelling van de commissie luidt dat het systeem te ingewikkeld is, te versnipperd, te administratief. Goed bedoeld, dat wel, maar de hulp komt niet terecht bij mensen die haar nodig hebben. Deze groep behoort nagenoeg altijd tot de 2,5 miljoen Nederlanders die laaggeletterd zijn, vaak tot de 15% van de bevolking met een licht verstandelijke beperking. Voor hen voldoet het huidige overheidssysteem, met accent op zelfredzaamheid en digitale loketten, simpelweg niet.’S Jouwers stelt het oprichten voor van een Bijzondere Overheid, naar analogie met bijzonder onderwijs, gericht op deze groep die zo’n twintig procent van de bevolking uitmaakt. Het doel van deze Bijzondere Overheid moet in eerste instantie het voorkomen van problemen zijn door het stopzetten van de negatieve spiraal waarin mensen vanaf hun kindertijd terechtkomen.

Concreet houdt dit drie zaken in. Eerst en vooral: het systeem moet eenvoudiger en voorspelbaarder, zodat de hulp niet langer versnipperd is en terecht komt bij wie het nodig heeft. Dit zal sterk bijdragen tot het tweede doel: het herwinnen van het vertrouwen in een overheid die daadwerkelijk helpt, in plaats van het huidige accent op controle en bestraffing. Het derde doel vind ik voor de volledige samenleving ontzettend belangrijk: het bevorderen van de onderlinge contacten tussen lotgenoten en het opzetten van buurtnetwerken.

 

Spreidstandburgers

In Nederland, net zoals in België, wordt er door overheidsinstanties in samenwerking met universiteiten veel onderzoek gedaan naar de oorzaken van sociale problemen. Een aantal jaar terug werd het belang van ‘ervaringsdeskundigen’ ontdekt, mensen die de problemen aan den lijve ondervonden hebben en daarom concrete kennis en betere oplossingen kunnen aanreiken. Dit is zonder twijfel een goed idee, maar er is er nog een beter: spreidstandburgers, een term geïntroduceerd door ’S Jongers. In het geval van armoede zijn dit mensen die in marginale gezinnen opgroeiden maar toch de kans hebben gezien en gekregen om te studeren. Met een voet staan ze nog in hun oorspronkelijk milieu, met de andere in het nieuwe – een spreidstand die voor de betrokkenen zeer pijnlijk is (lees Terugkeer naar Reims, zie https://boekenblog.paulverhaeghe.com/didier-eribon/ ), maar o zo bruikbare resultaten oplevert voor het beleid. De ironie is natuurlijk dan hun ‘succes’ gebruikt kan worden als bevestiging van een klassiek vooroordeel bij mensen-met-geld over mensen zonder: als je maar wíl en je voldoende inzet, dan raak je toch uit de armoede?

Dat mensen uit armoede kunnen geraken, is een feit. Dat het aartsmoeilijk is, nog een belangrijker feit. Armoede is veel breder is dan tekort aan geld. Epigenetische studies hebben aangetoond hoe armoede letterlijk effecten heeft op het DNA. Ondervoeding en stress tijdens de zwangerschap verlagen de groei en verhogen de kans op verslaving, hart- en vaatziektes, diabetes en kanker. Vanaf de geboorte ontstaat er een ‘lagere functionele gezondheid’, de kinderen lopen en spreken later, de taalontwikkeling blijft achter, met als gevolg onderwijsachterstand. Gecombineerd met een slechte emotieregulering (een eufemisme voor lastige kinderen) leidt dit tot sociale uitsluiting.

De belangrijkste conclusie is dat de eerste duizend dagen van een kind cruciaal zijn, de belangrijkste aanbeveling dat een degelijke kinderopvang en een volgehouden opvoedkundige ondersteuning door voldoende en goed gekwalificeerd personeel veel meer helpen dan uitkeringen.

 

De kering

Het boek bespreekt meerdere hoopvolle ontwikkelingen, in Den Haag, Groningen, Utrecht, Zoetermeer, en dan vergeet ik er nog een aantal. Een operationeel voorbeeld is  de Piëzomethodiek die sedert 2006 meer dan 40.000 deelnemers een volwaardige plek in de samenleving bezorgd heeft (https://stichtingpiezo.nl/piezomethodiek/ ). Het gaat traag en het vraagt tijd, maar het werkt. Het lijkt er op dat alvast in Nederland het tij aan het keren is.

Dit boek draagt daartoe bij, deels omwille van de kennis die de spreidstandauteur aanlevert, maar ook omwille van de stijl. Nergens slaat ’S Jongers een betweterige toon aan, hij is geen zendeling die volgelingen maakt door hen een individueel schuldgevoel te schoppen (een techniek die al tweeduizend jaar misbruikt wordt). Integendeel, op de achtergrond voel je een pleidooi voor principiële bescheidenheid: onze ervaringen bepalen onze bril op andermans ervaringen, andere mensen met andere ervaringen hebben … een heel andere ervaring. Zijn doel is bijdragen tot een ruimere bewustwording dat armoede een structureel probleem is dat om structurele oplossingen vraagt.

Toch krijg je als lezer een opdracht mee, voor elk van ons, als individu: ‘Wees af en toe een Punker’ – wie en wat ’S Jongers daarmee bedoelt, ontdek je alweer tussen de regels door in het boek.

 

Tim ‘S Jongers

Armoede uitgelegd aan mensen met geld.
S.l. De Correspondent uitgevers, 135 pagina’s
ISBN 9789 4932 544 66