Rob Wijnberg
Voor ieder wat waars. Hoe de waarheid ons verdeelt en ons weer kan samenbrengen.
In Nederland en in toenemende mate ook in Vlaanderen staat Rob Wijnberg bekend als een origineel denker over de problemen van onze tijd. Sinds En mijn tafelheer is Plato (2010) ben ik hem blijven lezen, elk boek van hem is de moeite waard.
Voor ieder wat waars fileert onze dubieuze verhouding met de waarheid. We weten dat het Westen in een paradijs leeft, met dank aan “De Grote Versnelling”, net zoals we weten dat “De Grote Afbraak” volop bezig is, samen met “De Grote Scheefgroei”. Toch weigeren we de consequenties ernstig te nemen, de twee grote ideologieën (het liberalisme en de sociaaldemocratie) hebben plaats moeten ruimen voor nostalgisch nationalisme, met als enig doel een terugkeer naar vroeger zoals het nooit was, uit angst voor een toekomst die ze zorgvuldig ontkennen. Nostalgische nationalisten delen een systematische afwijzing van de klassieke waarheidsbronnen: objectieve wetenschap (klimaatwetenschappers zijn linkse ratten), onafhankelijke rechtspraak (activistische rechters) en een vrije pers (‘Lügenpresse’). Helaas slagen ze steeds beter in het creëren van virtuele onwerkelijkheden met reële gevolgen: de Brexit in het VK, de bestorming van het Capitool in de VS, de weigering van vaccinatie in veel EU-landen.
Een teken aan de wand zijn termen zoals ‘alternative facts’ en het ‘post-truth’ tijdperk. Wijnberg heeft het over de privatisering van de waarheid-als-product, met als gevolg een gepolariseerde samenleving. Voor hem is onze maatschappij niet ‘post-truth’, wel ‘post-progress’, we leven in “een samenleving die gaandeweg haar geloof in collectieve vooruitgang is kwijtgeraakt”. Om dat beter te begrijpen neemt hij ruim de tijd om de geschiedenis te schetsen. Op grond daarvan kan hij in zijn besluit op zoek gaan naar een waarheid die we delen en die een andere invulling van onze toekomst mogelijk maakt.
Vier verschillende invullingen
Wat waren de vergezichten geboden door de vroegere invullingen van waarheid? In vier sprankelende hoofdstukken bespreekt Wijnberg de verschillende historische versies, elk met een eigen mens- en wereldbeeld en een bijbehorende toekomstvisie.
“Waarheid als verlossing” hoort bij de premoderne tijd en gaat terug op Plato (onze werkelijkheid is slechts schijn, de waarheid ligt buiten en boven ons) en werd uitgedragen door de drie godsdiensten van het Boek. Na een deugdzaam leven vinden gelovigen de tijdloze en onsterfelijke waarheid in het hiernamaals.
“Waarheid als vooruitgang” is de bril die de moderne tijd (1600-1950) opzet. Waarheid wordt niet langer geopenbaard, wel ontdekt dankzij de wetenschap die een ander vergezicht biedt: in plaats van hoop op verlossing komt er geloof in vooruitgang op basis van kennis en onderzoek. Een terugblik op dat tijdperk toont hoe de grond van de moderniteit niet in wetenschap ligt, wel in de ontdekking van nieuwe energiebronnen – Wijnberg heeft Vaclav Smil op dit punt grondig gelezen – en hun toepassingen. Het feodalisme werd vervangen door het kapitalisme, burgers eisten hun rechten op, de boekdrukkunst maakte kennis toegankelijk. De climax kwam er in de vorige eeuw, met olie en aardgas. Twee wereldoorlogen schoten het geloof in waarheid als vooruitgang aan diggelen.
De postmoderne tijd (1950-1980) brengt “waarheid als bevrijding”, met een veralgemeende twijfel tot gevolg. In het kielzog van Nietzsche wordt waarheid gereduceerd tot een interpretatie van de werkelijkheid gekleurd door onze angsten en verlangens en, vooral, opgelegd door de vigerende macht. Het daarbij aansluitende Grote Verhaal blijkt slechts een verhaal te zijn, naast andere. Het nieuwe toekomstbeeld is dat van de bevrijding, maar dan wel individueel, van elke opgelegde collectieve waarheid. Authentiek zijn en – o ironie – je ‘ware’ zelf vinden worden het doel.
Na 1980 wordt het plaatje onduidelijker. Wij leven in de postmoderne consumptietijd met “waarheid als behoeftebevrediging”. Het emanciperende liberalisme hebben we ingeruild voor het individualiserende neoliberalisme, dé voedingsbodem voor conflicterende ego’s. Consumeren wordt op maat aangeboden, met inbegrip van de waarheid als product gemaakt door de gedigitaliseerde media. Hun groei verhogen ze door hun doelgroepen steeds verder te verfijnen en uiteindelijk zelf aan te maken en vervolgens te voeden. “Waar is niet wat klopt. Waar is wat klikt”. Het is onduidelijk welk vergezicht deze vorm van waarheid biedt, het resultaat is vooral pessimisme en wantrouwen, wat een andere auteur recent samenvatte als onbehagen.
Waarheid en media
Rob Wijnberg is zelf een journalist (hij ligt aan de basis van De Correspondent) , vandaar zijn uitvoerige aandacht voor de digitalisering van de waarheid. Als bron voor waarheidsvinding moeten media onafhankelijk kunnen werken. Dat is altijd al moeilijk geweest, tegenwoordig is het nagenoeg onmogelijk. Populaire media zijn in handen van tycoons die niet aarzelen om hun lezers te bedriegen. Er was nooit een Brexit geweest zonder de impact van Murdoch, nooit een Trump zonder Fox News en Twitter.
We kunnen er niet omheen: de media bepalen de werkelijkheid door de reële angst en achterdocht van hun lezers disproportioneel uit te vergroten en foutief te kaderen. “Zoals de geestelijke op zijn kansel vroeger verlossing predikte, zo prediken nieuwsmedia nu pessimisme, angst en wantrouwen.” Schreeuwerige titels vol verdachtmakingen worden bijna even vaak aangeklikt als titels met een erotische inslag. Kritische journalistiek is gebaseerd op wantrouwen, wat een goede zaak is. Wantrouwen als glijmiddel voor de verkoop is een ramp voor de samenleving. Wijnberg legt haarfijn uit hoe de huidige structuur van ‘nieuws’ ons een wereld toont “zoals die niet werkt” en daarmee het populisme versterkt. Met twee toepassingen maakt hij zijn stelling hard.
De eerste legt het dubbele aandeel van de media bloot in de toeslagenaffaire die tot de val van Rutte geleid heeft. In 2013 was er de berichtgeving over frauderende Bulgaren die dankzij een niet-aflatende ‘newsfeed’ het wantrouwen tegen buitenlanders én tegen de sociale zekerheid hoog deed oplaaien. Gevolg: politici beloofden maatregelen, controles werden verstrengd, het ambtenarenapparaat werd op zijn plichten gewezen. Zeven jaar later wordt Nederland opgeschrikt door een nieuw schandaal: duizenden Nederlanders zijn ten onrechte een uitkering kwijtgeraakt, de media schreeuwen moord en brand, opnieuw beloven politici, enzovoorts. Ongeveer niemand heeft door dat het tweede schandaal het rechtstreeks gevolg is van het eerste, en dat in beide gevallen de oorzaak in de omvang en de aard van de berichtgeving ligt. “De ophef van de dag wordt de peiling van de dag, de peiling van de dag het spoeddebat van de dag, het spoeddebat de stemming van de dag, de stemming van de dag de verkiezingsuitslag van de dag en de verkiezingsuitslag weer de ophef van de dag – tot in het oneindige” – deze zin werd drie maand voor de Nederlandse verkiezingen neergepend.
De tweede is een gedetailleerde analyse van een bekroond (!) interview met een Nederlandse partijleider aan de hand van al de vragen die de journalist stelde. De pijnlijke conclusie is dat de vragen nauwelijks inhoudelijk zijn maar wel gericht op het opwekken van woede of argwaan. Overigens wordt dat nauwelijks verborgen, de journalist zei zelf na het interview dat “hij [de geïnterviewde partijleider] met open ogen in de valletjes liep die we voor hem hadden gezet”.
Dit hoofdstuk zou verplichte literatuur moeten zijn in de opleiding tot journalist. Toch valt er een kanttekening te maken: met deze analyse die ik grotendeels terecht vind, draagt Wijnberg zelf bij tot het wantrouwen en besteedt hij net iets te weinig aandacht aan de zeldzame kwaliteitskranten die er nog altijd zijn en aan de onafhankelijke platforms van journalisten die om de zoveel tijd schitterend onderzoekswerk naar buiten brengen.
Een rooskleurige toekomst?
In het laatste deel van het boek houdt Wijnberg een pleidooi voor vooruitgang gebaseerd op een nieuw verhaal, met waarheid als een weefsel dat we delen. De toon is uitdrukkelijk positief, de toekomst ziet er rooskleurig uit, op grond van twee argumenten.
Aansluitend bij Correspondentkompaan Rutger Bregman stelt Wijnberg dat de mens van nature uit sociaal en coöperatief is – eens we dit voldoende beseffen, zal angst en wantrouwen afnemen. Hij gaat wel flink uit de bocht wanneer hij schrijft dat het “de bescherming van de eigen groep is wat de mens tot agressie en haat drijft, en niet zijn natuurlijke aard” (mijn cursivering). Dat laatste zal elke bioloog weerleggen. De-mens-is-van-nature-goed is een typische overcorrectie op de vorige overtuiging dat de mens door en door slecht is. Samenwerking én agressie behoren beide tot onze evolutionaire make-up, en wat we vooral moeten onderzoeken is welke omstandigheden samenwerking bevorderen en welke agressie doen afnemen.
Mits deze correctie ga ik akkoord met de stelling dat onze sociale aard een reden tot hoop kan zijn. De energietransitie is een tweede argument, waarbij Wijnberg zwaar leunt op de Canadese energiespecialist Vaclav Smil, maar net niet zwaar genoeg. Hij heeft overschot van gelijk als hij stelt dat elke nieuwe energiebron een andere maatschappij oplevert, en al helemaal als het hernieuwbare energie betreft, waar het niet langer over brandstoffen maar over technologieën handelt. Het beeld dat hij van de transitie schetst, vind ik te rooskleurig, de pessimistische conclusie van Vaclav Smil heeft hij zorgvuldig weggelaten. De waarheid is dat we de omvang en de snelheid van de energietransitie simpelweg niet kunnen inschatten – het enige wat vaststaat is dat we naar een andere wereld evolueren. Wie daar meer over wil weten, raad ik de goed onderbouwde uiteenzetting aan van Nate Hagen (de eerste vier minuten zijn vervelend, daarna wordt het écht boeiend).
Zendelingsijver
Ik begrijp ergens wel waarom hij zijn slot op deze manier schrijft. Het vooruitgangsgeloof staat zwaar onder druk, volgens het neoliberale credo moet iedereen het zelf uitzoeken, het resultaat is pessimisme, onzekerheid en verwarring. Net zoals veel denkers hebben Wijnberg en Bregman door dat we een nieuw groot verhaal nodig hebben, voor een andere, betere toekomst. De krachtlijnen van dat verhaal zijn duidelijk (onderlinge afhankelijkheid, verbondenheid van mens en natuur, met gelijkwaardigheid als ethisch doel), maar de verspreiding ervan verloopt vooralsnog veel te traag. Met zijn slot wil hij bijdragen tot deze verspreiding, waardoor hij net iets te veel zendeling wordt. Het weze hem vergeven, het boek blijft stevig overeind.