Veerle Janssens

Veerle Janssens

Een tijd tussen al mijn tijden. Perikelen in de psychiatrie. 

 

In het vorige boek dat ik besprak, De man die zijn hoofd verloor. Over wanen en illusies, formuleerde auteur Douwe Draaisma een aantal kritische bedenkingen bij de vroegere werking van psychiatrische ziekenhuizen. Helaas gelden veel ervan nog altijd, zij het dat er gelukkig ook instellingen zijn die het beter doen. Veerle Janssens heeft vooral de negatieve versie ervaren en schreef er een boek over. Sinds One Flew Over the Cuckoo’s Nest (Milos Forman, 1975) is de kritiek op psychiatrische ziekenhuizen nooit van de radar verdwenen. Tot mijn verrassing bevat mijn blog vier boeken over het onderwerp, dat van haar wordt het vijfde. Ik overloop even het rijtje.

 

Brenda Froyen bracht een schrijnend verslag over de compleet foute en zelfs onmenselijke behandeling van haar postpartum psychose. Ze schreef er twee boeken over, niet alleen als aanklacht, ook als verwerking van een behandeling die traumatischer was dan de aandoening waarvoor ze opgenomen werd. Zie Brenda Froyen, Ben ik dan nu weer normaal?

        Ewout Kattouw had als adolescent wat moeilijkheden, ging bij een arts te rade en kwam vervolgens in de psychiatrie terecht. De volgende drieëntwintig jaar kreeg hij 21 verschillende psychiatrisch-diagnostische labels opgeplakt en werd hij 41 verschillende psychofarmaca voorgeschreven, waaronder 13 verschillende antidepressiva. Het resultaat is dat hij écht ziek werd. In terugblik – ook hij schreef er een boek over – is zijn lichamelijke en mentale toestand het gevolg van de medicijnencoctail. Als veertiger ontworstelt hij zich aan de pillen en de psychiatrie en richt hij een stichting op om lotgenoten te helpen. Zie Ewout Kattouw, Wie is nou eigenlijk gek? De cliënt, de psychiatrie of de maatschappij?

         Het voorschrijven van psychofarmaca is op zich een reusachtig probleem dat binnen de nóg ruimere geschiedenis van verslaving kadert. Carl Erik Fisher ondervond dat aan den lijve en ook bij hem bood het schrijven van een boek een uitweg, samen met een beroepskeuze aansluitend op de sector. Zie Carl Erik Fisher, De Drang. Onze geschiedenis van verslaving.

         Stuk voor stuk zijn dit  schrijnende verhalen, die telkens opnieuw bewijzen hoe fout een medische en vooral een farmacologische aanpak van psychiatrische problemen wel is en welke onethische en dramatische gevolgen eruit voortvloeien. Psychiater Jan Foudraine bracht dat vijftig jaar geleden al in kaart, samen met een alternatief. Zijn boek was een enorm succes, en mede dankzij hem zijn er vandaag de dag therapeuten en psychiatrische ziekenhuizen die degelijk werk leveren. Helaas moet ik eraan toevoegen dat er wezenlijk niets veranderd is, noch aan de psychiatrische diagnostiek, noch aan de farmacologisering. Zie Jan Foudraine, Wie is van hout… Een gang door de psychiatrie.

 

Midden 2012 besluit Veerle Janssens met enige aarzeling een laatste ivf-poging te ondernemen – de vorige pogingen waren zwaar en ze heeft twee schatten van pluskinderen. Ze vraagt haar partner uitdrukkelijk er echt voor haar te zijn mocht het weer niks worden. Welke mislukking er haar te wachten staat en hoe hij daarop zal reageren, had ze nooit, nooit kunnen inschatten. Met het oog op ivf krijgt ze een inspuiting met Decapeptyl Depot – ‘depot’ betekent dat het product een maand in haar lichaam actief blijft. Gedurende die maand zullen bijwerkingen van het product haar door een bodem laten zakken. Niets lukt nog, ze onderneemt een zelfmoordpoging en wordt onder valse voorwendsels opgenomen in de psychiatrie. Haar partner laat haar in de steek, haar twee stiefdochtertjes zal ze nooit meer terugzien.

            De manier waarop de gedwongen opname uitgevoerd wordt, is een voorafspiegeling van de onmenselijke isolatie die als behandeling volgt. Heel snel wordt ze omschreven als leugenachtig, manipulatief en gevaarlijk, terwijl het net de hulpverleners, haar partner en zelfs een goede vriendin zijn die haar beliegen en manipuleren. Een paar weken later volgt een vrijwillige opname in een ander psychiatrisch ziekenhuis, “een plek om op adem te komen”, waar ze de broodnodige veiligheid krijgt.

        Tien jaar later blikt ze terug. Het drama ligt achter haar, als “een tijd tussen al mijn tijden”, die ze in haar boek mooi in verhaal brengt. Er was een tijd toen ze als kind door een vriend van de familie misbruikt werd en daar geen gehoor voor kreeg. Er was een gelukkige studietijd in Leuven, Oxford en Mexico, waar ze een aantal jaar zal wonen en werken. Er was een creatieve tijd in het Brusselse kunstonderwijs, pal in een marginale buurt. Het psychiatrisch debacle duurt nauwelijks twee maanden, maar kerft een dramatische cesuur in haar leven.  Ze gaat opnieuw studeren, en nog een paar jaar later kan ze als tolk aan de slag bij de EU. Een andere, betere tijd.

        Bijna tien jaar na haar ‘perikelen in de psychiatrie’ vraagt ze haar medisch dossier op. Het tweede ziekenhuis stuurt dat probleemloos toe, het eerste doet erg moeilijk. Eens ze het in handen krijgt, blijkt het vol feitelijke fouten te staan. Ze neemt contact op met de ombudsdienst en vraagt een overleg. Een vriendin gaat mee en neemt het gesprek met de arts op – het verslag is bijgevolg betrouwbaar. Kort samengevat: er komt geen enkel begrip, enkel ontkenningen en zelfs beschuldigingen. Reflectie over de effecten van de ‘behandeling’ ontbreekt volledig.

 

Psychiatrie is geen exacte wetenschap, vandaar dat hulpverleners foute beslissingen kunnen nemen, soms met de beste bedoelingen. Als een arts inschat dat iemand geen gevaar meer vormt voor zichzelf en die persoon vervolgens een bijna geslaagde zelfmoordpoging onderneemt, zal dezelfde arts bij een volgende patiënt veel restrictiever reageren. Pas achteraf blijkt of een beslissing gerechtvaardigd was of goed fout. Dat laatste hoeft geen schande te zijn, de naakte ontkenning achteraf wel.

        Wanneer de betrokkene daar later een gesprek over wil hebben, meestal jaren later – de vergelijking met misbruik valt op –  vraagt hij of zij respect, reflectie en waar nodig verontschuldigingen. In de plaats daarvan krijgt Veerle Janssens alle denkbare vormen van ontkenning te horen, tot ‘victim blaming’ toe. Ze is helaas geen uitzondering, ik kan er zo een aantal gelijkaardige getuigenissen naast leggen.

            In haar boek geeft ze ook duidelijk aan welke hulpverleners haar daadwerkelijk hielpen: een psychiater-in-opleiding en de mensen van de nachtverpleging. Hulpverleners die ofwel nog niet ‘in het systeem’ zitten, ofwel besloten hebben eraan te ontsnappen door ’s nachts te werken. Ook dit heb ik van veel ex-psychiatrische patiënten te horen gekregen (‘De stagiair was de enige die echt luisterde’). Ik kan er nog twee zaken aan toevoegen. Wat ook helpt, is daghospitalisatie, vaak aangeboden als nazorg, omdat mensen er vooral met andere mensen kunnen praten, in een los maar faciliterend kader. En wat heel zeker helpt, zijn lotgenoten- of zelfhulpgroepen.

 

Het aantal psychologische en psychiatrische problemen neemt de voorbije jaren hand over hand toe, samen met het voorschrijven van psychofarmaca. De wachtlijsten in de psychiatrie en zelfs in de ambulante hulpverlening zijn niet meer te overzien – in het geval van bepaalde ziekenhuizen is dat zonder twijfel een goede zaak. De oplossing ligt niet in nog meer ziekenhuizen, therapeuten en pillen. Wel in een ‘zorg-gebaseerd-op-de-gemeenschap’ (community based care), waar inclusie en participatie geen goedkope Newspeak is voor besparingen. De stad Geel is een wereldwijd bekend voorbeeld waar Veerle Janssens terecht naar verwijst. Hoe mooi en werkzaam ook, de voorwaarde is dat een meerderheid onder ons een andere mentaliteit ontwikkelt dan de huidige selfiedebiliteit.

Veerle Janssens (2022)
Een tijd tussen al mijn tijden. Perikelen in de psychiatrie.
Berchem, Mammoet (EPO) –194 pagina’s.
ISBN 978 94 6267  415 8