Ingrid Robeyns

Ingrid Robeyns
Limitarisme. Pleidooi tegen extreme rijkdom.

Het debat over ongelijkheid kwam de voorbije weken met enige regelmaat in de pers, vaak met een verwijzing naar het meer dan driehonderd pagina’s tellend Limitarisme. Opvallend is de veranderde teneur: waar we tot voor kort vooral artikels konden lezen over de negatieve impact van de toenemende ongelijkheid, gaat het tegenwoordig vaak over een veronderstelde afname; een coryfee van het Antwerpse Centrum voor Sociaal Beleid heeft het zelfs over al het goede dat superrijken ons gebracht zouden hebben. Het zijn artikels en columns, met stellingen die binnen de beperkte ruimte van een dergelijk format nauwelijks onderbouwd kunnen worden. Een aantal van die stellingen wordt in Limitarisme net weerlegd, wat mij doet vermoeden dat de auteurs niet de moeite genomen hebben het boek te lezen.

 

Het dient gezegd: ongelijkheid is een complex onderwerp, elke berichtgeving erover vraagt om duiding. Zo is extreme armoede wereldwijd de voorbije jaren gedaald. Maar armoede is niet hetzelfde als ongelijkheid en wat er meestal niet bij verteld wordt, is dat de daling nagenoeg volledig het gevolg is van een nieuwe aanpak in China, een land dat ik bezwaarlijk als een na te volgen voorbeeld kan aanprijzen. In de Angelsaksische wereld en haar dependances neemt de ongelijkheid dan weer toe, lees het recente verslag van Oxfam .

 

Wat zegt de wetenschap?
Wie zijn hoop legt bij wetenschappelijk onderzoek, botst op uiteenlopende resultaten, elk met een eigen waarheid. Ik ken slechts één hard wetenschappelijk gegeven, een kenmerk van sociale zoogdieren ontdekt door Sarah Brosnan en Frans de Waal: een ongelijke behandeling lokt extreme woede uit bij de benadeelde partij. De wetenschappelijke term hiervoor is “inequity aversion”, afkeer voor ongelijkheid.

Onderzoeksresultaten uit de menswetenschappen missen deze eenduidigheid. De verklaring is eenvoudig: ongelijkheid is geen wetenschappelijke grootheid zoals snelheid of massa, waar we geijkte meetmethodes voor hanteren met objectieve data als resultaat. Bij onderzoek naar ongelijkheid krijg je andere uitkomsten afhankelijk van de wijze waarop je het onderwerp definieert, de meetmethoden die je gebruikt, de steekproeven waarop ze toegepast worden en de periode waarbinnen je de verandering nagaat. Vergelijk je de voorbije tien jaar met de tien jaar daarvoor? Of met de ongelijkheid tussen 1980 en 1990? Heb je het enkel over inkomensongelijkheid (redelijk makkelijk meetbaar), of ook over vermogensongelijkheid? Deze laatste schijnt afgenomen te zijn. Schijnt, want de meting gebeurde op basis van … zelfrapportage bij een steekproef met een ondervertegenwoordiging van … de superrijken (Eurosystem Household Finance and Consumption Survey ). Zelfs als we over correcte cijfers inzake inkomens en vermogens zouden beschikken, wat dan met factoren zoals de subsidiestromen en de fiscale bevoordeling die beiden voornamelijk naar de meer kapitaalkrachtige groep gaan? Kortom, wetenschappelijk onderbouwde uitspraken over ongelijkheid zijn nooit eenduidig, er is ook een andere insteek nodig – ik kom er in mijn besluit op terug.

 

Als ik alle, mij bekende gegevens samenbreng, dan luidt mijn conclusie dat ongelijkheid wereldwijd toeneemt, én dat het in België in vergelijking met andere landen van de EU nog meevalt, maar helaas ook de verkeerde richting uitgaat. Het aantal lege boterhamdozen op onze scholen groeit jaarlijks, net zoals het aantal bezoekers aan voedselbanken. Begrijpen hoe dat komt vraagt om degelijk studiewerk. Laat dat nu net zijn wat Limitarisme biedt.

 

Begrenzing van extreme rijkdom
Ingrid Robeyns is van opleiding econoom en filosoof, en werkt als hoogleraar aan de universiteit van Utrecht, waar ze de laatste jaren extreme rijkdom onderzoekt (haar eerste, kortere studie Rijkdom. Hoeveel ongelijkheid is nog verantwoord? dateert van 2019). De basisstelling van Limitarisme – dat we een bovengrens moeten stellen aan extreme rijkdom – onderbouwt ze met ethische en wetenschappelijke, dat wil zeggen kwantitatief-cijfermatige argumenten. Het boek bestaat uit tien hoofdstukken, waarvan er zes uitvoerig ingaan op extreme rijkdom en de gevaren ervan, en de laatste vier oplossingen aanreiken. Haar redeneringen zijn goed doordacht, ook al omdat ze vaak ‘advocaat van de duivel’ speelt, en argumenten opsomt die tegen haar stelling ingaan en deze vervolgens weerlegt.

 

Na de lectuur heb je veel beter inzicht in dit complexe onderwerp. Je krijgt een
genuanceerd beeld over wat we onder extreme rijkdom kunnen begrijpen, welke oorzaken aan de basis liggen, hoe rijkdom voorgesteld wordt, wat de maatschappelijke én ecologische gevolgen zijn, en hoe deze gevolgen kunnen verholpen worden. In wat volgt pluk ik slechts een beperkt aantal ideeën en bevindingen uit haar werk dat te rijk is om hier exhaustief samen te vatten.

 

Onderschatting, foute verklaringen, vergoelijkingen
Ik had het al over de discussie in de media over de vraag of ongelijkheid bij ons nu groter of kleiner wordt. In dit verband is een terugkerende vaststelling uit onderzoek echt wel de moeite waard: zowel rijke als arme mensen onderschatten systematisch de omvang van de ongelijkheid. Iedereen schat die veel kleiner in dan het geval is, en redeneert vervolgens vanuit deze foute inschatting. Een mogelijke, maar naar mijn aanvoelen onvoldoende verklaring is dat rijkdom vaak verborgen wordt gehouden (enkel nieuwe rijken pakken patsering uit met hun geld). Je vraagt je af wat er zou gebeuren mocht de omvang van de kloof wel voor iedereen zichtbaar zijn. Eigenlijk kennen we het antwoord, op basis van het onderzoek van Brosnan en de Waal waar ik al naar verwees. Laat dat nu net wél hard wetenschappelijk zijn.

 

Al geruime tijd worden we door politici om de oren geslagen met de ‘hardwerkende Vlaming’ die ‘excelleert’ en op die manier hoopt rijk te worden. Dit is onze versie van de ‘American dream’. Twintig jaar geleden kreeg ik van een collega in New York de volgende uitleg: “Do you know why we call it the American dream?” “Because you have to be asleep to believe it.” De boodschap is dat superrijken hun geld verdiend zouden hebben dankzij eigen inspanningen, dat anderen dat ook kunnen en dat het oneerlijk is mocht de overheid hen ‘bestraffen’ met te hoge belastingen. Robeyns doorprikt deze mythe zeer overtuigend. Er zijn slechts héél weinig mensen voor wie dit opgaat – denk aan J.K. Rowling van de Harry Potterreeks en een handjevol voetballers afkomstig uit de sloppenwijken. In het wereldje van extreme rijkdom zijn de Trumps de regel, niet de uitzondering. Hun fortuin berust op een combinatie van erfenissen, uitbuiting, fiscaal bedrog en illegale activiteiten. En toch verklaren veel extreem rijken hun fortuin als een resultaat van hun hard werken.

 

Daarbij aansluitend volgt er vaak een vergoelijking door te wijzen op de “goede werken” die superrijken doen, gaande van het sponsoren van musea tot het weggeven van veel geld aan minderbedeelden. Je moet echt geen expert van het Centrum voor Sociaal Beleid te zijn om te beseffen hoe krom én gevaarlijk deze redenering is.

Krom: de Sackler familie draagt een grote verantwoordelijkheid voor de opioïdenverslaving die de VS nog altijd teisteren en waarmee zij hun reeds aanzienlijk fortuin nog vergroot hebben.

En ja, ze doneerden heel veel geld aan grote musea (die ondertussen hun sponsoring weigeren). Liefdadigheid is negentiende-eeuws, in een moderne samenleving berust sociaal beleid op collectieve solidariteit op basis van herverdeling.

Gevaarlijk: superrijken doneren niet zomaar geld, er staat altijd iets tegenover, met als gevolg een uitholling van de democratie zoals tegenwoordig in de VS overduidelijk het geval is. Dat ook wij in België steeds meer ‘warmste weken’ nodig hebben, zou ons ten zeerste moeten verontrusten.

 

Robeyns besteedt uitvoerig aandacht aan de oplossingen, met als belangrijkste een billijke fiscaliteit, proportioneel aan inkomsten en vermogen. Wie de voorbije dertig jaar niet op een andere planeet doorgebracht heeft, weet dat het schoentje daar wringt. Machtige multinationals hebben handelsverdragen afgedwongen waarmee ze regeringen naar hun pijpen doen dansen – belastingen betalen ze nauwelijks, ze krijgen wèl subsidies. Het internationale karakter van deze maffiapraktijken vraagt een internationale aanpak, waarin nu op Europees niveau de eerste, kleine stapjes gezet worden.  Ook de kapitaalkrachtigen van eigen bodem zijn er de voorbije decennia wonderwel in geslaagd belastinghervormingen tegen te houden, terwijl er daar toch een overduidelijk ‘politiek draagvlak’ voor bestaat.

 

De vele oplossingen die het boek aanbrengt, zijn stuk voor stuk realiseerbaar en zouden ongetwijfeld een betere maatschappij opleveren en een flink stuk bijdragen tot de aanpak van de klimaatcrisis. Maar deze voorspelbare resultaten volstaan niet als argument om de nodige maatregelen te nemen. Op dit punt botsen we op de kern van de zaak: het gaat over macht, zo eenvoudig is het.

 

Besluit: pleidooi voor ethiek

Een wetenschappelijke studie over extreme rijkdom berust onvermijdelijk op een voorafgaand ethisch standpunt over het onderwerp, overigens net zoals elk onderzoek in de menswetenschappen. Dit standpunt bepaalt de vormgeving van het onderzoek en bijgevolg de resultaten. Een ander ethisch uitgangspunt zou andere resultaten opleveren. Bijgevolg dient een discussie niet alleen te handelen over het wetenschappelijk gehalte van het onderzoek (verschillende uitgangspunten kunnen methodologisch goed of slecht onderzoek opleveren), maar ook en misschien zelfs vooral over de ethische keuzes die aan de basis van het onderzoek liggen. Robeyns is vanaf het begin duidelijk over haar uitgangspunt: extreme rijkdom is moreel verwerpelijk.

 

We ontmoeten hier een veronachtzaamde tweespalt tussen ethiek en wetenschap. Bij elk onderzoek, maar zeker bij research in de menswetenschappen, moet de ethische insteek klaar en duidelijk geformuleerd worden, zowel bij de opzet van de research als bij de bespreking van de resultaten. Het is een illusie te denken dat wij met wetenschap alleen maar een correcte kennis van de wereld nastreven. Wat wij willen, is de wereld veranderen, met het oog op ons welzijn. Dat vooronderstelt minstens een duidelijke stellingname over welke wereld we willen en wie we begrijpen onder dat ‘ons’.

 

Max Weber, een grondlegger van de sociologie, schreef in 1919 zijn nog altijd actuele essay Wetenschap als beroep, een must voor elke onderzoeker. In de slotpagina’s stelt hij de vraag wat de bijdrage van wetenschap voor het praktische en het persoonlijke leven kan zijn. Hij eindigt zijn vierledig antwoord met het volgende: “Wanneer we ons vak beheersen, kunnen we op die manier iemand dwingen of hem er op zijn minst bij helpen tegenover zichzelf rekenschap af te leggen over de uiteindelijke zin van zijn eigen handelen” (zijn cursivering).

 

Deze bijdrage van de wetenschap vind ik uitdrukkelijk in het boek van Robeyns: haar onderzoek helpt ons om rekenschap af te leggen over de rijkdom die wij verworven hebben, algemeen (het Westen), en particulier (de ‘one percent’). Natuurlijk is dit een ethische kwestie, en natuurlijk valt ethiek buiten de wetenschap (ook Weber schrijft dat). Daarentegen is het beschrijven en verklaren van de oorzaken en gevolgen van rijkdom wel degelijk een legitiem onderwerp voor onderzoek. Wat wij vervolgens met de conclusies doen, is onze zaak waarbij wetenschap ons helpt “tegenover zichzelf rekenschap af te leggen”. Wanneer de boze aapjes eraan komen, zal de verdediging ‘Wir haben es nicht gewusst’  zwak en ongeloofwaardig klinken.

Ingrid Robeyns (2023)
Limitarisme. Pleidooi tegen extreme rijkdom.
Amsterdam: De Bezige Bij, 381 pagina’s.
ISBN 978 94 031 8921 5