Frans de Waal
Anders. Gender door de ogen van een primatoloog.
De titel prikkelt, de voorbije jaren is LGBTQ+ een ideologisch en politiek mijnenveld geworden, met rabiate voor- en tegenstanders. Wie er in het openbaar over spreekt, zelfs met wetenschappelijk onderbouwde argumenten, mag zich verwachten aan applaus van de ene groep en boegeroep van de andere. In plaats van op zoek te gaan naar wat we weten en wat niet, verdedigt elk het eigen grote gelijk, waarbij hooggeschoolde mensen met modder gooien en puberale argumentaties gebruiken. Ondertussen is het debat zo verhit dat de oorspronkelijke inzet vaak niet eens meer duidelijk is. Gaat het nu over de vraag of niet-heteroseksuele genderidentiteiten ook biologisch bepaald zijn en dus ‘normaal’? Of over het omgekeerde, over de invloed van opvoeding en cultuur op onze seksuele identiteit en gedrag?
Wie daarop antwoorden verwacht, zal deze niet vinden in het nieuwste boek van Frans de Waal. Slechts één van de dertien hoofdstukken handelt expliciet over homoseksualiteit bij dieren. Het ‘anders’ in de titel verwijst in hoofdzaak naar verschillen tussen mannen en vrouwen. Elf van de dertien hoofdstukken zijn toegespitst op specifiek gedrag en de verschillende wijze waarop het voorkomt bij de twee geslachten (zoals spelen, verleiding, geweld, verzoening, verzorgen). En ja, het is ook een spiegel voor de mensaap die wij zelf zijn.
Wie de auteur kent, weet wat het boek brengt: een aaneenschakeling van wetenschappelijke bevindingen, doorspekt met zowel hilarische als aangrijpende voorbeelden. Het leest als een trein en is een aanrader voor wie van dieren houdt. Natuurlijk lezen we het ook en waarschijnlijk zelfs vooral om zicht te krijgen op onszelf, vaak met de bedoeling ons eigen gedrag te vergoelijken: ‘Zie je wel, als ik dit doe, heeft dat alles te maken met onze evolutionaire onderbouw’. Begrijp: ik was mijn handen in onschuld, het zit in de genen. Paradoxaal genoeg zijn we eveneens overtuigd van onze ‘vrije wil’, en al helemaal als we het hebben over onze succesvolle prestaties.
Wetenschappelijk beschouwd liggen de zaken een flink stuk complexer. Ja, bepaalde gedragskenmerken hebben een overduidelijke evolutionaire basis. Nee, ze komen niet bij iedereen voor. Ten eerste omdat iets wat waar is op groepsniveau (mannen zijn veel agressiever dan vrouwen), niet hoeft op te gaan voor een bepaald individu (sommige mannen zijn nauwelijks agressief en ik ken minstens één vrouw bij wie je beter uit de buurt blijft). Ten tweede, het gaat over ‘disposities’, kenmerken die in de kiem aanwezig zijn, maar slechts tot ontwikkeling komen op grond van interacties met de omgeving. Dat we evolutionair geprogrammeerd zijn voor bepaald gedrag, doet ons het belang van de context uit het oog verliezen. Bovendien geeft de vaststelling dat de verschijningsvorm van disposities sterk afhangt van de omgeving ons de mogelijkheid om in te zetten op contexten die vervelend gedrag afremmen en het gewenste bevorderen.
Eens we deze nuanceringen begrijpen, kunnen we oog hebben voor de verschillen tussen mannen en vrouwen. Bij primaten, welteverstaan, en dat op grond van gedragsobservatie. Psychologen gebruiken helaas nog altijd te vaak zelfbeoordelingsvragenlijsten om zicht te krijgen op het menselijk gedrag, met als resultaat dat ze vooral zicht krijgen op sociale wenselijkheid, dat wil zeggen op hoe hun proefpersonen gezien willen worden. Gedragsonderzoek bij mensapen is vele malen betrouwbaarder.
Spelen
In de zestiger jaren ontstond het idee dat man of vrouw zijn grotendeels of zelfs exclusief het gevolg was van aangeleerde rolpatronen. Zo zouden jongetjes net jongetjes worden omdat ze autootjes, technische dingen en natuurlijk wapens als speelgoed kregen, terwijl meisjes het met poppen en keukentjes moesten stellen. Geef kinderen ander speelgoed en ze ontwikkelen een andere genderidentiteit, zo luidde de conclusie.
Ondertussen weten we dat dit een illusie is – de voorkeur voor de aard van het spel en zelfs voor speelgoed ligt overduidelijk evolutionair ingebakken. Dat geldt niet alleen voor mensenkinderen, ook de kleintjes van primaten vertonen spontaan seksegebonden voorkeuren. Jongens kiezen autootjes en spelen veel ruwer (‘rough and tumble play’), meisjes geven de voorkeur aan poppen, doen het rustiger en houden van fantasiespelletjes. Deze kenmerken zijn universeel, en verklaren waarom mannelijke en vrouwelijke kinderen liefst met hun seksegenoten spelen. Terzijde: biologisch beschouwd is spelen vooral léren, het ontwikkelen en inoefenen van vaardigheden, vaak door het imiteren van oudere dieren naar wie de jonkies opkijken (‘na-apen’). Disposities liggen evolutionair vast, niet de eigenlijke vaardigheden want die vragen oefening.
Agressie
‘Als er één aspect van het sociale leven is dat door gender wordt beïnvloed, dan is het wel lichamelijk geweld’, schrijft de Waal. Mannen zijn agressiever, vooral fysiek. Vrouwen zijn minder agressief en gebruiken andere methodes (zoals uitsluiting) om hun agressie te uiten. De aanleiding voor geweld verschilt tussen de twee geslachten. Bij vrouwen is dé aanleiding elke bedreiging van haar kroost. Bij mannen heeft agressie te maken met rivaliteit en hiërarchie, met het oog op seks.
Bij chimpansees kunnen mannen wreedaardig agressief zijn tegenover soortgenoten, zelfs als het leden van de ‘ingroup’ betreft; ze kunnen coalities vormen met het oog op het uitvoeren van een moord – de omschrijving is niet verkeerd gekozen. Chimpansees kennen ook oorlog, waarbij één groep in staat is een andere volledig uit te roeien. Oorlog is een mannenaangelegenheid, mannen tegen mannen. Agressie tegenover vrouwen komt voor, maar is zeldzaam en er zijn grote verschillen op dit vlak tussen de groepen. Verkrachting bestaat niet, behalve bij oerang-oetans (en eenden!) en helaas, bij Homo sapiens, die het zelfs als oorlogswapen gebruikt.
Een bijzondere schokkende vorm van agressie is kindermoord. Wanneer een mannetje een hogere positie in de hiërarchie verwerft (op grond van geweld) en vrouwen ‘overneemt’, doodt hij vaak het nageslacht van de vorige man. In de bonobosamenleving is infanticide onbestaande, en dat is niet de enige uitzondering. Dit is de enige mensaap waar de vrouwen als groep hiërarchisch hoger staan dan de mannen. Ook het doden van soortgenoten komen bij hen niet voor. Wat wèl een constante is, zijn seksuele interacties tussen iedereen in elk denkbaar standje, met als resultaat een vredevolle samenleving. Dat vrouwen de leiding hebben, betekent niet dat agressie helemaal ontbreekt. Indien nodig kan een bonobovrouw gewelddadig uit de hoek komen, ook tegen een man die de sociale rangorde niet respecteert – het kan hem een vinger of zelfs een testikel kosten. Zo zachtaardig zijn ze nu ook weer niet…
Seks en ‘huwelijks’trouw
Clichés zijn vervelend maar vaak juist. Ja, ook bij de primaten willen mannen meer seks en zijn ze vaker seksueel actief. Maar neen, vrouwen zijn niet passief afwachtend, ze kiezen actief hun partner; waar ik als mensenobservator aan toevoeg dat veel vrouwen bij Homo sapiens een man in de illusie laten dat hij haar gekozen heeft.
Hoe vaak een man seks heeft, hangt af van twee zaken: zijn plaats in de hiërarchie én de voorkeur van de vrouw, die niet altijd strookt met de hiërarchie. Bij primaten hebben vrouwtjes verhoudingsgewijs evenveel verschillende partners als de mannen. ‘Stiekeme’ seks – coïtus met een ander mannetje dan de alfa – is geen uitzondering en gebeurt inderdaad stiekem. Daarbij is het eerder de regel dat de vrouw het initiatief neemt en het mannetje verleidt. Onderzoek toont dat de dominante alfa man slechts in veertig procent van de geboortes de vader is – de andere aapjes zijn het resultaat van ‘vreemdgaan’. Voor wie het nog niet mocht weten: het beeld van de kuise, ingetogen, monogame vrouw is een culturele constructie die niet strookt met de realiteit, niet bij mensapen en niet bij Homo sapiens.
En dan zijn er nog de bonobo’s. Deze soort is de enige waar de vrouwen de baas zijn, waar seks alomtegenwoordig is, en iedereen het met iedereen doet. Seks is het sociale smeermiddel, agressie komt zeer weinig voor. Allen daarheen!
Gelijkwaardigheid, macht, patriarchaat
Egalitarisme is een lovenswaardig ideaal dat helaas ingaat tegen een evolutionair bepaald kenmerk van sociale zoogdieren: hun groepen zijn altijd hiërarchisch georganiseerd. Bovendien heerst er een hiërarchie tussen de twee geslachten, en met uitzondering van de bonobo’s hebben mannetjes het overwicht op de wijfjes. Binnen elke seksegroep bestaat er nog eens een interne hiërarchie; concurrentie en rivaliteit beperkt zich tot leden van hetzelfde geslacht. Jonge individuen doen er alles aan om hoger op de ladder te geraken. Tot de leeftijd van vier mogen de ‘kinderen’ straffeloos alles doen wat ze maar willen, daarna volgt disciplinering die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Bij elk geslacht is er maar één alfa. Beide leiders zijn actief prosociaal en houden vooral de boel samen. Agressie wordt gebruikt om de alfapositie te veroveren; eens dat achter de rug is, daalt het geweld aanzienlijk, en volstaat intimidatie om een balorige aap tot de orde te roepen. Wanneer de topdieren uit de groep verwijderd worden, ontstaat er chaos en geweld. Dit kan verregaande gevolgen hebben, zoals bleek uit een onderzoek bij olifanten.
Een natuurpark in Zuid-Afrika werd geteisterd door een ‘gang’ van jonge olifantenstieren die er zelfs plezier in vonden om witte neushoorns te molesteren. In hun woongebied hadden stropers alle oude stieren afgeschoten, en de parkleiding veronderstelde dat het ongeremd gedrag van de pubers daar mee te maken had. Als oplossing werden zes oude olifantenstieren overgevlogen uit een ander gebied. Binnen de kortste keren werden de pubers gedisciplineerd en stopte het geweld. Blijkbaar gebeurt een opvoeding in impulsbeheersing niet alleen bij mensen, en is dat vooral een taak voor mannen (het onderwijs, iemand?).
Rivaliteit, verzoening en samenwerking
Ik vermoed dat dit hoofdstuk voor de nodige controverse zal zorgen, veel meer dan wat de Waal schrijft over gender. Het is ook bij dit onderwerp dat Homo sapiens centraal staat, en dan vooral op vlak van conflicthantering en de verschillen tussen mannen en vrouwen.
Eerst het goede nieuws: de mens is, samen met de chimpansee, een uitzondering op de regel, omdat mannen er vlotjes samenwerken. Bij de andere sociale zoogdieren geldt dat bijna uitsluitend voor de vrouwen. Niet alleen werken mensenmannen makkelijk samen, ze gaan zowel vriendschappelijk als rivaliserend met elkaar om. Ze zijn elkaars rivaal met het oog op hun plaats in de hiërarchie en dus met het oog op seks. Ze zoeken conflicten op, kwestie van de hiërarchie duidelijk te maken, maar ze kunnen zich ook makkelijk verzoenen. Bij vrouwelijke mensapen gaat de rivaliteit vooral over voedsel, nauwelijks over seks; jaloersheid en concurrentie rond seksuele partners kennen zij nauwelijks. Seksuele jaloersheid is typisch voor Homo sapiens, omdat wij de enige mensaap zijn met koppelvorming en met mannen die systematisch de vaderrol opnemen. Dit heeft verregaande effecten op de verhoudingen tussen mensenvrouwen onderling en op hun conflicthantering die van een totaal andere aard is in vergelijking met mannen.
Studie van meisjes levert op het vlak van rivaliteit en agressie niet zo’n fraai beeld op. Bij jongens is agressie fysiek en openlijk, en worden conflicten vaak gevolgd door verzoening. Bij meisjes is agressie verdoken, eerder ‘mentaal’. Meisjesgroepen functioneren voornamelijk op grond van sociale uitsluiting, iets wat bij jongens nauwelijks het geval is. Vrouwelijke groepen zijn veel minder hecht in vergelijking met die van mannen; meisjesvriendschappen zijn eerder één op één en bovendien ‘serieel’. Begrijp: na een conflict volgt er maar heel zelden verzoening en is de breuk definitief. Dat geldt ook voor vrouwelijke chimpansees: na een conflict volgt er in vier op de vijf gevallen geen verzoening en is de breuk definitief. Positief is dan weer dat meisjes, in vergelijking met jongens, veel meer conflictvermijdend zijn en excelleren in het bewaken van de vrede; als een conflict een definitieve breuk oplevert, kan je botsingen inderdaad beter uit de weg gaan. Overigens is verzoening een universeel gegeven bij sociale zoogdieren, zij het voornamelijk bij mannen. Toch hebben vrouwen ook hier een rol, want bij een verzoeningsproces tussen mannen treden zij vaak op als bemiddelaars.
Tot slot, opnieuw zijn bonobo’s de uitzondering: bij hen zijn er wel degelijk zusterschappen, en volgt er na een conflict vlotjes een verzoening, meestal gepaard met seks. ‘Make love, not war’ is bij hen een zoete realiteit.
Transgender en homoseksualiteit
Het voorlaatste hoofdstuk draagt als titel: Homoseksuele seks. En dus niet: homoseksualiteit. Als hoogleraar in de VS begeeft de Waal zich met dit onderwerp op glad ijs en dat merk je aan zijn schrijfstijl. De ideologische valkuilen zijn talrijk en diep. De heersende gendertheorie stelt dat wij in staat zijn ons biologische geslacht te overstijgen – begrijp: het is niet omdat je biologisch een man of vrouw bent dat je psychosociale identiteit daarmee moet overeenkomen. Vandaar de bijna vanzelfsprekendheid om op steeds jongere leeftijd hormonale behandelingen te starten, gevolgd door chirurgische ingrepen om transgenders te helpen het lichaam te krijgen dat bij hun genderidentiteit hoort. Het debat verloopt tegenwoordig op een verwarde en verwarrende manier, met mensen die de biologische kaart trekken en andere die deze net afwijzen.
Als bioloog en primatoloog kan de Waal bevestigen dat homoseksueel gedrag bij dieren niet uitzonderlijk is, integendeel. Een belangrijk verschil met mensen is dat homoseksualiteit bij dieren maar zelden exclusief is – het is veel correcter te spreken over biseksueel gedrag (bij bonobo’s is dit de regel). De algemeenheid daarvan verklaart waarom er bij dieren geen homofobie bestaat. De enige diersoorten naast de mens waar homoseksuele oriëntatie exclusief optreedt zijn… gedomesticeerde schapen. Hersenonderzoek bij mensen toont dat de structuur van de hersenen van homoseksuele mannen overeenkomt met die van heteroseksuele vrouwen en, omgekeerd, de hersenstructuur van lesbische vrouwen komt overeen met die van heteroseksuele mannen. Aangezien deze structuur vastligt bij de geboorte, is dit een krachtig argument voor het biologisch bepaald zijn van onze seksuele oriëntatie.
Transgender bij mensapen is een vraagteken; bij de mens is het volgens de Waal constitutioneel, en dus niet cultureel bepaald. De oorzaak is onbekend, vandaar de term ‘constitutioneel’ en niet ‘genetisch’ of ‘hormonaal’. Er zijn een aantal medische bevindingen (een afwijkend gebiedje in de hersenen; een fout gelopen hormonale differentiatie bij de foetus) die een correlatie vertonen met transgender, maar correlatie is geen causatie. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we er vooralsnog het raden naar hebben, wat niet echt spoort met de stellige overtuiging van de Waal.
Wie het LBTBQ+debat volgt, zal bij sociale zoogdieren zeker de vraag stellen of dieren ook een gender hebben, dat wil zeggen een cultureel voorgeschreven rol horend bij hun biologische sekse? Voor de Waal is het antwoord ja, met dien verstande dat gender op zich aangeboren is, een ‘dispositie’ dus; het daarbij behorende gedrag wordt aangeleerd en is bijgevolg cultureel bepaald. Over het innerlijke gevoel man of vrouw te zijn, de genderidentiteit dus, kan de Waal geen uitspraak doen omdat hij de subjectieve ervaringen van zijn dieren niet kan bevragen. Bij deze onderwerpen heeft hij het liever niet over mannelijk of vrouwelijk, wel over feminien of masculien, als twee uitersten van een continuüm. Elke man vertoont feminiene trekjes, net zoals vrouwen heel masculien kunnen zijn.
Dat een binaire opdeling fout is, heeft niet belet dat we dezelfde fout aan het uitbreiden zijn. In plaats van twee hokjes zijn het er al minstens vijf (of L, of G, of B, of T, of Q), maar het blijven hokjes waarin we mensen opsluiten. Hokjesdenken gaat voorbij aan wat nochtans makkelijk observeerbaar is: dat onze seksuele oriëntatie (een term die ik verkies boven genderidentiteit) op een continuüm verloopt, met veel schakeringen en combinaties. Dit is ook de mening van de Waal, ik vermoed dat hij Freud op dit punt volmondig gelijk zou geven: de mens is ‘polymorf pervers’. In biologentaal: we gelijken toch wel op de bonobo. Gelukkig maar.