Karen Armstrong
De heilige natuur. Hoe we de relatie met onze natuurlijke omgeving kunnen herstellen.
Nog snel een boeksignalement voor het jaareinde, en wat voor een. Karen Armstrong heb ik leren kennen toen ik decennia terug zicht wilde krijgen op de overeenkomsten en verschillen tussen de drie monotheïstische godsdiensten die het Westen gevormd hebben. Armstrong schrijft al jarenlang over religie op een manier die zowel wetenschappelijk-historisch als persoonlijk is – altijd een mooie combinatie. Dit is voorlopig haar laatste geesteskind, met een actuele én een oeroude insteek.
Tot voor kort overheerste het idee dat natuurreligies (de natuur is bezield) primitief waren en weggeveegd werden door het superieure monotheïsme (enkel de mens heeft een ziel). Dit idee op zich illustreert hoe de verschillende varianten van de vadergodsdiensten eeuwenlang ons denken gekneed hebben: heidenen zijn primitief, hun religies kinderlijk, wij weten beter; dankzij de openbaring zien we hoe de natuur functioneert volgens een door god bepaalde hiërarchie. Bovenaan in de hemel zetelt een oppervader, vlak onder hem staat de mens (de man) geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Mensen (mannen) mogen alle planten en dieren naar willekeur gebruiken, het zijn ‘lagere’ wezens zonder ziel (later: redeloze wezens zonder intelligentie of emoties), hetzelfde geldt voor de aarde, de zee, de lucht. De rest is geschiedenis, de wreedaardigheid en de ondertussen dodelijke gevolgen van een dergelijk wereldbeeld hoeven geen betoog; tenminste dat hoop ik.
De oeroude insteek betreft de natuurreligies, met in het kielzog de religieuze filosofieën zoals het confucianisme, het taoïsme, het hindoeïsme en het boeddhisme. Zij delen een visie op de wereld en de natuur, die totaal anders is dan het monotheïsme. In deze tradities vindt Armstrong eenzelfde idee terug: er is een heilige, onpersoonlijke, bezielende kracht die alles doordesemt. Deze energie is immanent en dus overal aan het werk, in tegenstelling tot het ‘boven’-natuurlijke, transcendente waar enkel de mens deel van zou uitmaken. De consequentie is eenvoudig: alles is met alles verbonden, raken aan een onderdeel is raken aan het geheel én aan jezelf.
Het leeuwenaandeel van het boek handelt over deze tradities en toont de wijsheid die erin schuilt, in schril contrast tot onze hedendaagse techno-economische verdwazing. Elk hoofdstuk gaat dieper in op een idee over of een praktijk waarmee mensen in een ver verleden zich verhielden tot de natuur. Het contrast met onze wereld is pijnlijk, en voor een keer moet ik toegeven dat het vroeger beter was.
Zoals zovelen van mijn generatie heb ik jaren geleden de deuren van het instituut godsdienst achter mij dichtgetrokken, wegens te naïef, te hypocriet, te machtsgeil. In dezelfde beweging verdween ook mijn belangstelling voor religie. Lectuur van Spinoza maakte mij attent op een andere benadering, waarin religie en natuur op één lijn staan. Daar zat wat in, vond ik, want de natuurwetten vooronderstellen evenzeer onbewijsbare aannames. Spinoza had het wel over een andere wetenschap en een andere religie dan de gangbare, vandaar dat hij door de twee uitgespuwd werd. Vierhonderd jaar later geven de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen hem en de natuurreligies gelijk: de natuur is systemisch (alles hangt met alles samen) en dynamisch (het gaat niet over dingen, wel over energetische verhoudingen). Of je daarom religieus moet worden, weet ik echt niet, maar het is zonneklaar dat je met deze wetenschap op een heel andere manier in de wereld gaat staan. Een andere en een betere manier.